Confronterende humor

 

Confronterende humor

Toen Jezus de mensenmassa zag, ging hij de berg op. Daar ging hij zitten met zijn leerlingen om zich heen. Hij nam het woord en gaf hen onderwijs. [En dan volgt de zogenaamde Bergrede, met aan het eind van hoofdstuk 5:] “Is het een verdienste als je liefhebt wie jou liefheeft? Doen de tollenaars niet net zo? Als jullie alleen vriendelijk doen met je broeders en zusters, wat voor uitzonderlijks doe je dan? Doen de andere volken niet net zo? Wees dus volmaakt, zoals jullie hemelse Vader volmaakt is.
[Matteüs 5: 1-2 en 46-48]

Wat voor bijzonders doen we als we alleen van de mensen houden die ook van ons houden? Deden NSB’ers niet precies hetzelfde?

Ik merk dat ik terug naar het verleden moet om een groep mensen aan te kunnen wijzen die ons allemaal tegenstaat, al is het maar door de geschiedenisboeken.

In onze tijd ken ik geen één groep mensen die door 99 procent van de bevolking wordt gehaat. Als landverraders. Hielenlikkers van de vijand. En toch vaak getolereerd, omdat je zelf gevaar loopt als je tegen die groep in verzet komt.

Wat onschuldiger hebben wij in ons land soms wel allemaal moeite met één persoon. Met de bondscoach bijvoorbeeld als Oranje zich niet plaatst voor EK of WK. Of als iemand zichzelf helemaal opblaast en geweldig vindt. Ivo Niehe bijvoorbeeld. Linker wordt het als een pedofiel weer vrij komt, of als de moordenaar van Pim Fortuijn meer vrijheid krijgt. Maar we richten ons volgens mij wel het liefst op één persoon. We kunnen behoorlijk zondebokkerig zijn, toch?

Jezus haalt volgens mij een confronterende grap uit. Met de tollenaars, mensen die in dienst van de Romeinse bezetter werkten en het extra geld dat zij aan hun joodse landgenoten verdienden in hun eigen zak stopten. Rijk, rijker, rijkst werden ze. Diep, dieper, diepst werden ze gehaat.
Jezus weet dat natuurlijk.
En hij haalt de tollenaars in zijn toespraak, de zogenaamde Bergrede, aan. En hij verbindt die klootzakken aan… de liefde!

Hè, wat?

Tollenaars, NSB’ers, liefde???

Jezus zet niet af, schopt niet, en gaat niet mee in de bekende zwart-wit-denkerij.
Jezus creëert geen scheiding tussen de goeien en de slechten.
Nou ja, niet direct.
Jezus spiegelt.
Jezus daalt af naar ons hart.
‘Als jullie alleen vriendelijk doen met je broeders en zusters, wat voor uitzonderlijks doe je dan?’
Hij weet wat we zelf vroeg of laat ook wel weten: in onze diepte speelt de strijd tussen goedheid en slechtheid zich af.

Op die plek is het licht of donker.
Op die plek gaat het bij mensen goed of fout.
Op die plek kan het er slecht aan toe zijn.
Op die plek kunnen we goed ziek zijn.

Maar op die plek kan ook heling plaatsvinden.
Gezondheid.
Compleetheid.
Perfectie (is geen vies woord).
Volmaaktheid.

‘Wees dus volmaakt, zoals jullie hemelse Vader volmaakt is.’

Hoe kan ik het wij-zij-denken in mij aanpakken?
Welke mensen van wie ik me het liefst ver weg houd, kunnen mijn liefde gebruiken?

PS. Jezus en humor. Misschien denk je: niet mijn eerste associatie met die man. Dat begrijp ik heel goed. Ik ken (helaas) ook geen grap van Jezus waarom ik dubbel lig. Zijn humor is subtiel, verborgen, talig misschien ook? Ik moet denken aan een grap van Herman Finkers die hij in een confronterend-humoristische (!) slotscène maakt: ‘Waar zorgzaamheid en liefde is, daar is God. Of met andere woorden: “Hebt elkander lief, gelijk Ivo Niehe zichzelf.”’

PS 2. Volgens mij begint Jezus zijn bergrede met een oproep tot humor en zelfspot. Zijn eerste zin van de toespraak, volgens Matteüs, is: ‘Gelukkig wie nederig van hart zijn.’ Ik leerde dat ‘nederig’ in het Latijn ‘humilis’ is. En humilis kennen wij van het woord ‘humus’: aarde of grond. Iemand die humilis is, is dus aards, gronderig. Staat met zijn beide benen op de grond. En op die humus heb je humor. Je kunt lachen, ook om jezelf. Ook echt een hartsdingetje. Mooie combi ook: ‘nederig van hart’. Ik vul vrijmoedig aan: ‘een hart met humor’.

PS 3. We kunnen zelfs huilen van het lachen. Maar soms, ja soms staat het huilen ons nader dan het lachen. Maar eerlijk is eerlijk: juist na een goede huilbui kunnen we weer uitbundig lachen. Alsof onze diepte weer even is schoongespoeld. De tweede zin in de Bergrede lijkt me dan ook een logisch vervolg op de eerste. ’Gelukkig is wie huilt.’ Enzovoort…
Gaaf hè?

[Dit is de 13e blog in de Maand van de Bijbel (van 24 januari tot 14 februari), waarin 22 dagen achter elkaar 22 blogs worden geschreven over bijbelse kernpassages. Joachim Vreeman, Paul Abspoel en ik hebben dit initiatief georganiseerd. Alle blogs worden verzameld in de #MVDBblogs-Facebookgroep]

Eenzaam naar het feest der (h)erkenning

Eenzaam naar het feest der (h)erkenning

In die tijd trad Johannes de Doper op in de woestijn van Judea. Hij verkondigde: ‘Kom tot inkeer, want het koninkrijk van de hemel is nabij!’ Dit was de man over wie de profeet Jesaja sprak toen hij zei: ‘Luid klinkt een stem in de woestijn: “Maak de weg van de Heer gereed, maak recht zijn paden.”’ […] Zodra Jezus gedoopt was en uit het water omhoogkwam, opende de hemel zich voor hem en zag hij hoe de Geest van God als een duif op hem neerdaalde. En uit de hemel klonk een stem: ‘Dit is mijn geliefde Zoon, in hem vind ik vreugde.’
[Matteüs 3: 1-3 en 16-17]

‘In 2016 gaf een schokkende 43 procent van de Nederlandse bevolking aan (sociaal) eenzaam te zijn, waarvan 10 procent ernstig tot zeer ernstig,’ lees ik in Het leven als tragikomedie van cabaretier en filosoof Tim Fransen. En in de afgelopen jaren worden op Twitter de hashtags #eenzamejongeren en #maatjegezocht veelvuldig gebruikt. Vorig jaar werd het zelfs een trending topic, wat een lawine aan lieve betrokkenheid opleverde.

Ook ik ben bekend met gevoelens van eenzaamheid. Het gevoel nooit ergens écht helemaal thuis te zijn, overvalt me regelmatig. Vooral in de wintermaanden met de bijbehorende blues. Ik trek me op aan de avondjes met mijn vrouw, de paar echt goede gesprekken met vrienden, nieuwe ontmoetingen, (spiritueel) voedende boeken, en, ja, ook met verdoving van dat vretende gevoel: leuke en domme dingen doen. En niet te vergeten: ik geloof net als Tim Fransen in de tragikomische kracht van humor. Tragiek is zwaar, komedie biedt een goed tegenwicht.

Laatst klaagde een stem in mezelf toen mijn vrouw een weekendje weg was: ‘Ik voel me zo verdomd alleen.’ Een andere stem in me reageerde: ‘Jij ook al?’ Waarop de eerste stem zei: ‘Zullen we ons samen eenzaam voelen?’ ‘Is goed’, zegt de tweede stem opgelucht, ‘zijn we fijn schizofralleen.’

Dan zit ik om mezelf te lachen. En dan zie ik in gedachten mensen naar me kijken, die ik als een derde stem van buitenaf hoor zeggen: ‘Nou zeg, die jongen heeft het getroffen met zichzelf. Die moet wel gelukkig zijn.’

Jezus hoort ook stemmen, lees ik. Eerste een derde stem. Een stille. Een duif. Duiven zeggen nooit wat. Die lopen op of om je heen op zoek naar stukjes patat. Doen ook geen vlieg kwaad. Lekker vredig. Eigenlijk gaat er een soort postduif op Jezus’ hoofd of schouder zitten. Hij is alleen de brief vergeten. Met de boodschap. Maar gelukkig, die komt er al snel achteraan. Ik noem dat de eerste stem (de tweede stem is die van Jezus zelf). Het is een stem van liefde. ‘Dit is mijn geliefde Zoon.’

Ik moet dan altijd aan mijn eigen naam denken. David betekent geliefde. Alsof mijn lieve ouders onbewust wisten dat ze het niet hardop tegen me zouden zeggen, maar het me wel gunnen en natuurlijk diep van binnen voelen. Via mijn naam hoor ik zo vaak dat ik geliefd ben. Ook door mijn ouders. Ik verlang het diepst naar verbale en lijfelijke liefde. Zeg tegen mij dat je van me houdt terwijl je me aanraakt of knuffelt, en mijn lange lijf wordt zo slap als een vaatdoek. Heerlijk!

Het is ook een stem van blijdschap. Het tweede deel – ‘In hem vind ik vreugde’ – vind ik een prachtige vertaling. De Allerhoogste wordt zelf blij van Jezus. Maar de vertaling biedt net wat meer: de Allerhoogste vindt vreugde in Jezus zelf. Er zit een bron van blijdschap in de man van Nazaret. Zoek in Jezus, en je vindt vreugde in hem.

Ik ben jaloers op Jezus. Ik zou die goddelijke stem ook wel eens willen horen. Op dit moment wéét ik vooral dat God van me houdt. En soms voel ik het. Als die bron in mij wordt aangeroerd, in muziek of tijdens een gebed. Dan voel ik me zo gezien en geliefd.

Maar de eenzaamheid blijft. Dat voelt ontzettend rot, maar ik denk ook dat het bij het echte leven hoort. Jezus zelf was het ook, vooral in zijn laatste week. Maar in de jaren ervoor net zo goed. Het idee alleen al dat geen hond je begrijpt, zelfs je beste vrienden niet, die je ook nog eens als ontrouwe honden verlaten. Vretend moet dat zijn geweest. En toch bleef hij zich in zijn missie vastbijten. Jezus dealde met zijn eenzaamheid, ging erdoorheen. Misschien omdat het eenzaamheidsgevoel niet de bodem van ons bestaan, van onze ziel is? Dat liefde, ook zelfliefde, en vreugde, ook blij zijn met jezelf, dieper liggen? Dat we echt kunnen teren op goddelijke liefde en vreugde, zelfs als het teren ons helemaal verteert – en iedereen om ons heen al snel de tering kan krijgen. (Johannes riep op om de weg van de Heer klaar te maken, een weg van liefde en vreugde. Daar komt natuurlijk niks van terecht als we niet van onszelf kunnen of leren houden, of geen diepe vreugde met onszelf leren hebben. Ik zie hierin een groot westers probleem, en een belangrijke oorzaak van veel boosheid en onvrede in ons geseculariseerde landje.)

Ook ik denk dat we in onze tijd van ‘ikkigheid’ en ‘leukigheid’ (Dirk de Wachter) te eenzijdig en te negatief over eenzaamheid denken. En als gelovige kerel voeg ik eraan toe dat we zouden moeten overwegen God gauw weer tot leven te wekken. Of beter gezegd: dat we zelf wakker worden. Minder cynisch zijn. Minder boos omdat ons leven niet altijd naar onze zin verloopt. Minder beïnvloedbaar door technische vooruitgang en God-ontkenners (helaas vaak ook de dominees van nu: de cabaretiers – leve Herman Finkers!). God is nooit dood geweest. Alleen voor het gevoel: dat weekend, na de kruisiging. Of in ons eigen gevoel, door ervaringen die we hebben opgedaan. En gevoelens mogen er natuurlijk altijd zijn, maar durven we ze nog te bevragen?

Eenzaamheid levert een hoop shit en pijn op. Is ook echt een probleem. Maar eenzaamheid is nooit hopeloos. Geloof ik.

De weg naar het feest der (h)erkenning – ‘Ik ben geliefd, God is blij met mij’ –  verloopt altijd via de nauwe straatjes van de eenzaamheid. Maar ook die steentjes liggen op een bodem van liefde en vreugde.

[Dit is de 12e blog in de Maand van de Bijbel (van 24 januari tot 14 februari), waarin 22 dagen achter elkaar 22 blogs worden geschreven over bijbelse kernpassages. Joachim Vreeman, Paul Abspoel en ik hebben dit initiatief georganiseerd. Alle blogs worden verzameld in de #MVDBblogs-Facebookgroep]

 

Vrolijk heilig

 

Vrolijk heilig

Hij werd veracht, door mensen gemeden, hij was een man die het lijden kende en met ziekte vertrouwd was, een man die zijn gelaat voor ons verborg, veracht, door ons verguisd en geminacht.
Maar hij was het die onze ziekten droeg, die ons lijden op zich nam. Wij echter zagen hem als een verstoteling, door God geslagen en vernederd.
Om onze zonden werd hij doorboord, om onze wandaden gebroken. Voor ons welzijn werd hij getuchtigd, zijn striemen brachten ons genezing.
Wij dwaalden rond als schapen, ieder zocht zijn eigen weg; maar de wandaden van ons allen liet de HEER op hem neerkomen.
Hij werd mishandeld, maar verzette zich niet en deed zijn mond niet open. Als een schaap dat naar de slacht wordt geleid, als een ooi die stil is bij haar scheerders deed hij zijn mond niet open.
[Jesaja 53: 3-7]

Het is nooit de bedoeling geweest dat zoiets als ‘het christendom’ zou ontstaan. Jezus Christus is en blijft een Jood, geen christen. In die zin maakt de veelgebruikte term “joods-christelijk” me verdrietig. Ik zou willen dat elke jood Jezus omarmde én ik zou willen dat christenen zich veel meer zouden verbinden met de joodse (bijbelse) geschiedenis.

In veel christelijke kerken wordt bijvoorbeeld bijna niks meer met de Psalmen gedaan. Zonde vind ik dat, en het is volgens mij een van de redenen waarom westerse christenen een kwalijk egocentrische en niet-joodse bijbelvisie en “evangelisatie”-drang kunnen hebben ontwikkeld: ‘Als ik maar in de hemel kom – en Jezus heeft dat geregeld. Wie dat niet gelooft, wacht de eeuwige hel.’ Gelukkig krijgen steeds meer christenen dit hun strot (en denken?) niet meer uit. Ook christenen kunnen bij hun gevoel komen, concludeer ik dan hoopvol.

Het klinkt misschien vreemd, maar ergens voel ik me diep verbonden met joden. Als ik bijvoorbeeld deze video zie, wil ik aan die tafel aanschuiven. En net zo lang meedoen. Ik voel een soort mix van gezelligheid en melancholie, die ik ook in mezelf herken. En mijn verlangen om dingen te doordenken en te doorleven, hangt samen met die diep doorleefde en constant overdachte geschiedenis van het joodse volk. Met veel downs, tot het steeds terugkerende antisemitisme toe. Maar zeker ook ups. Met joden weet je één ding zeker: het wordt nooit saai.

Op mijn studeerkamer hangt dit portret van Jezus, geschilderd door een kind. Of het Jezus echt is, weet ik niet, maar hij raakt me wel. Hij kijkt dwars door me heen. ‘De ogen zijn de lamp van de ziel,’ doceerde Jezus van Nazaret. (Overigens vind ik dit portret ook mooi, later in haar leven geschilderd, en wat realistischer.)

Een andere reden voor mijn voorliefde voor joden, is hun viering van het pesachmaal. Het joodse avondmaal, zeg maar. Een tijd geleden maakte ik zo’n pesachmaaltijd mee, met aan het hoofd een messiasbelijdende jood. Tijdens de maaltijd herdenken de joden de bevrijding van de slavernij uit Egypte. In een meergangenmenu. Met aan het eind van elke gang een goed glas wijn. Messiasbelijdende joden vullen die pesachmaaltijd in met dezelfde gangen, maar dan verbonden met de laatste dagen van Jezus, inclusief zijn kruisiging: de bevrijding uit de slavernij van het kwaad. Met alle ellende en pijn die zowel bij de exodus uit Egypte als bij Jezus’ uiteinde kwam kijken – en we bijvoorbeeld in Jesaja 53 lezen.

Op een gegeven moment zeg ik tegen de gastheer: ‘Na elke gang zo’n glas wijn. Daar wordt het wel gezelliger van, vind je niet?’ Hij kijkt me aan en zegt: ‘Je weet waar het Hebreeuwse woord ‘gein’ vandaan komt?’
Ik moet lachen, en neem nog een slok. ‘Van genade’, denk ik bij mezelf. En hij zegt: ‘Lachen en moppen tappen hoort bij het pesachmaal.’

En ik denk: ‘Komen wij aan met ons christelijk avondmaal. Dat zogenaamd heilig is. Of moet zijn. Eén stukje brood. Eén slokje wijn. Geen vrolijk woord dat de pijn verlicht. Geen grap die lucht geeft.
Wie wil er zo vanavond bij de avondmaaltijd bij zitten?

Jezus werd veracht, vermeden, gekruisigd.
Jezus was vaak op feestjes te vinden en kreeg ‘zuipschuit’ en ‘vreetzak’ als (overigens onterechte) bijnamen. Maar feesten kon hij.

Tom Wright, mijn favoriete theoloog, schrijft dat op Goede Vrijdag, de dag van Jezus’ kruisiging, de revolutie begon.

De revolutie van mijn verlangen is dat iedereen van harte Jezus Christus gaat zien. Ook in de oude teksten.
Maar het christelijk avondmaal kan ook wel een revolutie gebruiken. Ik zie het al voor me: het vrolijk-heilige avondmaal. Omdat ook de (gast)heer vrolijk heilig leefde en stierf.

[Dit is de 11e blog in de Maand van de Bijbel (van 24 januari tot 14 februari), waarin 22 dagen achter elkaar 22 blogs worden geschreven over bijbelse kernpassages. Joachim Vreeman, Paul Abspoel en ik hebben dit initiatief georganiseerd. Alle blogs worden verzameld in de #MVDBblogs-Facebookgroep]

 

 

 

Respectvol lezen en leven

Respectvol lezen en leven

Prediker was een wijs man en heeft het volk veel kennis bijgebracht. Hij heeft gewikt en gewogen en veel spreuken opgesteld. In treffende spreuken probeerde Prediker de waarheid getrouw onder woorden te brengen. De woorden van de wijzen zijn zo scherp en puntig als een ossenprik, al hun spreuken zijn ons door één herder ingeprent.
En tot slot, mijn zoon, nog deze waarschuwing: er komt geen einde aan het aantal boeken dat geschreven wordt, en veel lezen mat het lichaam af. Alles wat je hebt gehoord komt hierop neer: heb ontzag voor God en leef zijn geboden na. Dat geldt voor ieder mens, want God oordeelt over elke daad, ook over de verborgen daden, zowel over de goede als de slechte.
[Prediker 12: 9-14]

Mijn leraar Latijn van de middelbare school heeft ooit eens tegen mijn ouders op een ouderavond gezegd: ‘Jullie zoon David is een intelligente jongen. Het is alleen jammer dat hij zo weinig leest.’

Hij had gelijk. Ik leefde voor het voetbal, van weekend naar weekend, en doordeweeks net zo goed. Ik kom niet uit een leescultuur. Ik kan het me niet eens voorstellen dat we met ons grote gezin (pa, ma en zeven jongens) een boek bespreken. We houden het liever gewoon bij onze eigen mening. En vooral als het over voetbal gaat, kunnen we heerlijk tekeergaan, met vijf Ajax- en drie PSV-fans*… en een zuchtende anti-voetbal-moeder. Of zou ze juist wijs haar mond houden?

Later ben ik het advies van de leraar gaan opvolgen. Ik hou van theologische boeken die dichtbij de bijbelverhalen blijven, en ik lees alles over het enneagram, een inspirerend en inzichtgevend gedragsmodel. Ik ontdekte gaandeweg wat Prediker (koning Salomo van Israël?) schrijft: ‘Er komt geen einde aan het aantal boeken dat geschreven wordt.’ Je kunt je echt helemaal naar de gallemiezen lezen.

Deze week las ik in een tweet dat jongeren steeds minder én steeds minder ‘diep lezen’. Ook deze blogs worden niet zo veel gelezen. De afleiding is groot en het gevoel dat we iets anders missen als we ons langer concentreren op één boek, blog of artikel, zit diep in ons. Bovendien piept en trilt onze telefoon alweer. Ik denk niet dat het probleem dat Prediker beschrijft – ‘Veel lezen mat het lichaam af’ – door veel mensen wordt herkend.

Ik zou zeggen: laten we meer gaan lezen. Er de tijd voor nemen. En langzaamaan de grenzen opzoeken van ons mentale en fysieke gestel. Zou lezen echt ons lijf kunnen afmatten en uitputten?

Een profeet riep eens rond in Israël: ‘Het volk gaat door gebrek aan kennis ten onder.’ Ik kan daarvan getuigen, als het over mezelf gaat. Ik was (en ben vaak nog) een kerel die weinig las maar wel heel veel eigen mening had, en veel dacht te weten.

En volgens mij is de (politieke) onrust in ons land, Europa en de wereld ook een gevolg van ons gebrek aan lees- en overdenktijd. Daarbij denk ik dat die bewust gekozen leesruimte het ontzag en het respect voor God en zijn geboden – volgens Prediker de kern van alles – zou kunnen terugbrengen. ‘Respect’ vind ik een enerzijds een hol, anderzijds een mooi Latijns (jaja) woord. Terug-kijken. Her-zien. En dat in combinatie met verwondering. ‘Ik heb respect voor jou!’

God, de bron van liefde en waarheid, heeft ook respect. Hij kijkt terug op onze daden. Hij herziet ze. Zowel de goede als de slechte. Ook nu al. Elke keer als wij zelf eerlijk reflecteren op onze goede en slechte daden, is dat God-in-ons-in-actie. En ik geloof ook in een eindoordeel. Gelukkig door een man die dat eerlijk en messcherp in alle liefde en waarheid kan.

Voor die reflectietijd moeten we natuurlijk wel de rust en tijd nemen. En onszelf en anderen erop durven aanspreken als er enkel en alleen ‘eigen mening’ wordt verkondigd. Onder het mom van ‘respect voor elkaar’.
Wie eerlijk leeft, voelt het verschil aan tussen wijsheid en eigenwijsheid.

Ik stel me op deze zondag/rustdag deze vraag: zou er een verband bestaan tussen secularisatie (allereerst in mijn eigen hart en leven) en de leestijd die we nemen?

* Ik voorspel een 2-1 overwinning vanmiddag. Voor Ajax uiteraard.

[Dit is de tiende blog in de Maand van de Bijbel (van 24 januari tot 14 februari), waarin 22 dagen achter elkaar 22 blogs worden geschreven over bijbelse kernpassages. Joachim Vreeman, Paul Abspoel en ik hebben dit initiatief georganiseerd. Alle blogs worden verzameld in de #MVDBblogs-Facebookgroep]

 

 

 

De therapeut (een lied)

 

De therapeut

Elia stond op, en toen hij had gegeten en gedronken liep hij, gesterkt door dit voedsel, veertig dagen en veertig nachten door de woestijn, tot hij bij de Horeb kwam, de berg van God. Daar ging hij een grot binnen om er de nacht door te brengen.
Toen richtte de HEER zich tot hem met de woorden: ‘Elia, wat doe je hier?’ Elia antwoordde: ‘Ik heb me met volle overgave ingezet voor de HEER, de God van de hemelse machten, maar de Israëlieten hebben uw verbond met hen naast zich neergelegd, uw altaren verwoest en uw profeten gedood. Ik ben als enige overgebleven, en nu hebben ze het ook op mijn leven voorzien.’ ‘Kom naar buiten,’ zei de HEER, ‘en treed hier op de berg voor mij aan.’ En daar kwam de HEER voorbij. Er ging een grote, krachtige windvlaag voor de HEER uit, die de bergen spleet en de rotsen aan stukken sloeg, maar de HEER bevond zich niet in die windvlaag. Na de windvlaag kwam er een aardbeving, maar de HEER bevond zich niet in die aardbeving. 12Na de aardbeving was er vuur, maar de HEER bevond zich niet in dat vuur. Na het vuur klonk het gefluister van een zachte bries.

[1 Koningen 19: 8-12]

DE THERAPEUT – een lied (op de wijs van ‘I was made to praise You’)

1.
Ik zit met een bonzend hart
in de kamer van de therapeut.
Hij tegenover mij
Zijn ogen doen mij denken…

…aan mijn studententijd. Want daar ken ik hem van. Ik had een klik met hem. Hij was groot en lekker eigenwijs. Hij had schijt aan de gebruiken en omgangsstijlen op de universiteit. Hij kwam altijd op de fiets en met sandalen en blote voeten, ook al was het -10. Hij gaf het vak Persoonlijk Functioneren, de hele middag lang. Hij deed aan bibliodrama. Dramatisch en tonelerig doen met de bijbel, zeg maar. Hadden we het bijvoorbeeld over de godsnaam: ‘Ik ben die ik zijn zal’. Moesten we één voor één  op een stoel staan, en ons aan de jaargroep medestudenten voorstellen. Daar stond ik dan: ‘Ik ben dus…eh, David’, en ik ben… lang. ‘Ja, vertel eens wie of wat je echt bent.’ Zei hij dan. ‘Ik ben…David en ik ben…soms wel grappig denk ik. ‘Ja, en wat nog meer?’ ‘Ik ben David, en ik ben lang, en grappig, en onzeker.’ En zo ging dat dan door. Hij zaagde je helemaal door, zonder dat hij zelf een zaag aanraakte. En ik weet nog dat hij na een paar jaar Persoonlijk Functioneren me in een een-op-een-gesprek toevertrouwde: ‘David’, zei hij, ‘als jij na deze studie dominee wordt, ga je het heel zwaar krijgen.’ Ik begreep dat niet, en wilde het ook niet geloven. Maar die ogen, die ogen zou ik nooit meer vergeten.

Ik ben bij de therapeut
En ik denk: Daar komt het, moet dit nou?
Straks zegt-ie met gevoel:
‘’t Gaat niet goed met jou.’

Jaren later zat ik weer bij hem. Niet in een lokaal op de universiteit, maar in zijn  eigen therapieruimte. Ik liep gespannen binnen, maar deed joviaal. En ik zei dat ik zeker niet ging janken enzo. Ben je gek. Ik ben toch een kerel. En zo heel slecht gaat het nou toch ook niet met me. Nou dan. Dus ik loop met mijn therapeut zijn ruimte binnen. Mooie kleuren. Veel kussens op de grond. Heerlijk, niet zo’n typische psychologenkantoor met twee stoelen schuin op zes en negen uur, geen schilderij met een of andere spirituele troosttekst op de muur en – yes! – geen doos met tissues. Ik pak een rieten stoel, de therapeut een of ander houten kubus-blok waarop hij gaat zitten. Recht tegenover me. Ik denk: rustig blijven, in control. Hij kijkt me met zijn reebruine ogen diep aan. Ik begin te lachen. Want dat is geen huilen. Zegt-ie: ‘’t Gaat niet goed met jou hè?’

2.
‘k Zie mij liggen op de grond
in de kamer van de therapeut
Ik hoor hoe ‘k huil en jank
Dit alles doet mij denken…

…aan het tarief. 130 euro per uur vraagt die zieleknijper. En ik jank dus zeker een kwartier. Dat was dus ongeveer een euro per traan.

Ik ben bij de therapeut
En hij ziet mij als een kind in nood.
Streelt vaderlijk mijn rug.
Kruimels hemelbrood.

REFREIN (Steeds op de wijs van het refrein van ‘Stay with me till the morning’)
‘k Zat daar steeds een uur
En God, wat zijn ze duur.
Ze helpen je wel ergens uit
Maar noem ze maar theraduit.

De therapeut is net als ik een gelovige kerel, en vertelt over het verhaal van Elia. Hoe die profeet helemaal naar de gallemiezen ging. Zo burnout als de pest. Na een geweldige ervaring op een berg waarin hij had bewezen wie de echte God was en waarna hij de afgodenprofeten had laten afmaken, wordt de profeet aangevallen door de vrouw van de koning. Zij staat erop dat de profeet die avond nog een kopje kleiner wordt gemaakt. Elia wordt bang. Vlucht. De woestijn in. Gaat onder een struik liggen. En wenst zichzelf dood. Een engel komt en tikt hem op de schouders. ‘Eet wat, drink wat.’ Elia wordt wakker en ziet naast hem een brood, in gloeiende kooltjes gebakken, en een kruik met water. Hij eet en drinkt wat, en valt in slaap. De engel komt nog een keer: ‘Eet en drink wat, want je moet een lange reis maken.’ Elia doet het en begint aan een lange reis naar de berg van God: de Horeb, waar Mozes ooit de wet had gekregen. Terug naar de bron. Wie bore- of burnout gaat, moet herbronnen. Daar verschijnt God aan Elia, die in de opening van een grot staat. Op drie manieren: in een storm, in een aardbeving, en in vuur. Maar Elia, die een dag eerder nog ‘de winst van God’ na een blikseminslag op zijn altaar vierde, voelt dat God niet in die krachtige natuurverschijnselen aanwezig is. En dan hoort hij het gefluister van een zachte bries. Elia verlaat de grot, hij ervaart God. In de stilte.

3.
‘k Lig nog altijd op de grond
in de kamer van de therapeut.
Hij aait mijn achterhoofd.
Ik laat het graag gebeuren.
Ik ben bij de therapeut
En ik weet niet wat hij met mij wil.
Ik hoor zijn stem die zegt:
‘David, word maar stil.’

REFREIN
‘k Zat daar steeds een uur
En God, wat zijn ze duur.
Ze willen ’t goede met je doen
Maar noem ze maar therapoen.

4. (Op de coupletwijs van ‘Stay with me till the morning’)
Ik ben nu niet meer te zien
In de kamer van de therapeut.
U denkt: je geld was op.
Dat klopt maar dat geeft u mij.
Ik was bij de therapeut
En ik voelde mij bij God aan huis.
Het was de stem die zei:
‘David, kom maar thuis.’

REFREIN
‘k Zat daar steeds een uur
En God, wat zijn ze duur
Ze bieden je een oplossing
Maar noem ze maar theraping-ping

Ooit gingen ze elk uur
naar Jezus – die was niet duur.
Die hielp hen gratis ergens uit.
De straatarme therapeut.

PS. Deze blog is een verwijderde scene uit mijn eerste theatercollege ‘OMG, stel je eens voor’ dat ik dit seizoen speel. De reden dat ik deze autobiografische scene uit de voorstelling verwijderd heb, is dat hij te weinig te maken had met de oerGenesis-verhalen. Al verschijnt God ook in het paradijs in de rustige avondkoelte, en zoekt hij ook daar, net als bij Elia, de mens op. ‘Adam, waar ben je?’

[Dit is de negende blog in de Maand van de Bijbel (van 24 januari tot 14 februari), waarin 22 dagen achter elkaar 22 blogs worden geschreven over bijbelse kernpassages. Joachim Vreeman, Paul Abspoel en ik hebben dit initiatief georganiseerd. Alle blogs worden verzameld in de #MVDBblogs-Facebookgroep]

Vol vuur volwassen

 

Vol vuur volwassen

Mozes ging de berg op, naar God. De HEER riep hem vanaf de berg toe: ‘Zeg tegen het volk van Jakob, laat de kinderen van Israël weten: “Jullie hebben gezien hoe ik ben opgetreden tegen Egypte, en hoe ik je op adelaarsvleugels gedragen heb en je hier bij mij heb gebracht. Als je mijn woorden ter harte neemt en je aan het verbond met mij houdt, zul je een kostbaar bezit voor mij zijn, kostbaarder dan alle andere volken – want de hele aarde behoort mij toe. Een koninkrijk van priesters zul je zijn, een heilig volk.” Breng deze woorden aan de Israëlieten over.’
Toen sprak God deze woorden: ‘Ik ben de HEER, uw God, die u uit Egypte, uit de slavernij, heeft bevrijd.’ (En dan volgen “de tien geboden” of “de tien woorden”.)
[Exodus 19: 3-6 en 20:1]

Toen ik als kind in de kerk zat, werden elke zondagochtend de tien geboden door de dominee voorgelezen. In het gedeelte hierboven staan ze nèt niet – alleen de inleiding op de 10 geboden – maar ik kan ze dromen. De bekendste van de 10 zijn, denk ik, ‘toon eerbied voor je vader en je moeder’, ‘steel niet’, ‘pleeg geen moord ‘ en ‘pleeg geen overspel.’ Zeg maar alle onderwerpen die de gemiddelde film spannend maken om te kijken. Gek trouwens: die films vind ik leuk, de tien geboden ongelooflijk saai. Maar ja, ik hoorde ze natuurlijk elke week opnieuw. En voordat ik een film voor de tweede keer ga kijken…

Ik ben zelf vader. Van drie kinderen. En als ik lees hoe God de ‘kinderen van Israël’ via Mozes toespreekt, hoor ik ook mezelf bezig. Richting mijn kinderen. ‘Je moet naar papa en mama luisteren.’ ‘Ruim je speelgoed op.’ ‘Maak het eens goed met je zusje.’ ‘Niet slaan.’ ‘Ga lekker buiten spelen.’ ‘Niet met je vingers in het…’ ‘Stop eens met piepen, klagen en zeuren’. Enzovoort, enzovoort. Als ik al die geboden en verboden optel kom ik er op meer dan tien uit. Net als God trouwens. Na de tien geboden volgen er in de rest van de eerste vijf boeken van de Bijbel nog veel meer kleinere geboden en verboden. Die op hun beurt ongetwijfeld gebaseerd zijn op de wet, de eerste 10 geboden die Mozes op de berg kreeg overhandigd. (Daar is-ie trouwens weer: de berg en het contactmoment tussen hemel en aarde, tussen Mozes en de Allerhoogste. Waar de hemel de aarde raakt, daar gebeurt altijd iets bijzonders.)

De berg staat in dit verhaal in de fik. Het dondert en het bliksemt, er hangt een dreigende wolk boven de berg en er klinkt keihard geschal van een ramshoorn. In dat kabaal spreekt God.

Later zegt Mozes tegen het volk dat van angst staat te sidderen dat God dit niet doet om hen bang te maken. Hij zegt: ‘God is gekomen om jullie op de proef te stellen en jullie met ontzag voor hem te vervullen, zodat jullie niet meer zondigen.’

Ik wou dat ik dat ook kon. Dat ik, voordat ik mijn kinderen waarschuw of aanspoor, eerst een vuur om me heen kon opstoken. Scheelt een hoop tijd. En ik zie ze al met grote ogen naar me opkijken. Woooow, dat is mijn papa.

Of zou ik dat misschien ook kunnen? Dat ik iets van vuur voor mijn kinderen kan laten zien. Nee, laten voelen. De bijbel vertelt dat God ervoor kan zorgen dat wij zijn geboden en leefregels in onszelf opnemen. Dat we God niet blind gehoorzamen, en dat we het leven niet blind of ongevoelig aangaan, maar dat we intrinsiek gemotiveerd het goede leven leven. Dat het vuur voor God, voor anderen en voor onszelf niet van buitenaf komt, maar vanbinnen uit. Uit onszelf.

Het mooiste woord dat ik ken vind ik ‘enthousiasme’. ‘En’ betekent ‘in’. En ‘thous’ komt van ‘theos’ en dat betekent ‘god’. (Denk aan theologie: Gods woord, over God spreken.) Wie enthousiast is heeft ‘God in zich’, en laat het innerlijke vuur naar buiten stromen.

Vroeger vond ik de tien geboden saai. En ik lees ze op de een of andere manier nog altijd niet graag. Zag ik het vuur bij de dominees niet? Voelde ik er niks bij? Was het sleur? Ik weet het niet.

Wat me langzaamaan helpt is het besef dat ik in de tien geboden Gods hart zie. Zijn vuur voor zijn kinderen. Niet alleen voor zijn volk, maar voor iedereen op aarde. Hij zegt in dit gedeelte zelf dat de hele aarde van hem is.

God zoekt mensen die, net als hijzelf, enthousiast zijn. Ook over de leefregels, de handvatten voor het goede leven. Zij kennen de korte samenvatting van de tien geboden. Zij hebben God lief, en ieder ander net zo lief als zichzelf. Daar ontstaat langzaamaan een nieuwe gemeenschap, en een nieuwe wereldorde mee. ‘Een koninkrijk vol priesters’, hoort Mozes God zeggen. We moeten de beginselen van die wereldorde aanleren. In dit verhaal leert Papa zijn kinderen de belangrijke, eerste les.

Ik zie een God die in ons gelooft.
Als kind zijn we aanmaakblokjes, als volwassenen zijn we vol vuur.

[Dit is de zevende blog in de Maand van de Bijbel (van 24 januari tot 14 februari), waarin 22 dagen achter elkaar 22 blogs worden geschreven over bijbelse kernpassages. Joachim Vreeman, Paul Abspoel en ik hebben dit initiatief georganiseerd. Alle blogs worden verzameld in de #MVDBblogs-Facebookgroep]

‘Jouw vraag ligt in mijn naam’

‘Jouw vraag ligt in mijn naam’

Mozes zei: ‘Maar wie ben ik dat ik naar de farao zou gaan en de Israëlieten uit Egypte zou leiden?’ God antwoordde: ‘Ik zal bij je zijn. En dit zal voor jou het teken zijn dat ik je heb gestuurd: als je het volk uit Egypte hebt weggeleid, zullen jullie God bij deze berg vereren.’
Maar Mozes zei: ‘Stel dat ik naar de Israëlieten ga en tegen hen zeg dat de God van hun voorouders mij gestuurd heeft, en ze vragen: “Wat is de naam van die God?” Wat moet ik dan zeggen?’ Toen antwoordde God hem: ‘Ik ben die er zijn zal. Zeg daarom tegen de Israëlieten: “IK ZAL ER ZIJN heeft mij naar u toe gestuurd.”’ Ook zei hij tegen Mozes: ‘Zeg tegen hen: “De HEER heeft mij gestuurd, de God van uw voorouders, de God van Abraham, de God van Isaak en de God van Jakob. En hij heeft gezegd: ‘Zo wil ik voor altijd heten, met die naam wil ik worden aangeroepen door alle komende generaties.’”
[Exodus 3: 11-15]

Als puntje bij paaltje komt, kunnen we er niet meer onderuit. Dan komt het erop aan. Dan moeten we een beslissing nemen. Tenzij we ons eronderuit praten.
Wat puntje en paaltje voor ons is, is de hemel en aarde voor de Jood en de Joodse bijbellezer. Als die bij elkaar komen, gebeurt er wat. Dan worden er belangrijke beslissingen gemaakt, met verstrekkende gevolgen.

In het paradijs verbonden de twee bomen in het midden van de tuin de hemel en de aarde. En daar gebeurde het. Daar bezweek de mensheid aan de verleiding, en werd de eenheid tussen hemel en aarde verbroken.

Rond bomen werden en worden nog altijd vaak religieuze rituelen uitgevoerd. En we kennen allemaal de bomenknuffelaars. Beetje vage figuren vaak, maar ze knuffelen niet voor niks bomen. Geen lantaarnpalen of bushokjes. Bomen stralen iets uit. Ook energie.

Later kregen bergen eenzelfde functie. Dat voelt ook wel logisch. Alle keren dat ik op een berg heb gestaan, voel ik me tegelijk nietig en groots. Aards en hemels. Klein en verwonderd.

Op dé berg van het Oude Testament, de Horeb, ook wel de berg van God genoemd, heeft Mozes een ingrijpende spirituele ervaring. Hij krijgt te horen dat zijn eigen volksgenoten in Egypte worden onderdrukt, en hij is de man die zijn volk moet gaan bevrijden.

Een ongelooflijke missie.
Ik bedoel: Egypte was destijds het machtigste land ter wereld.

Het voelt zoiets als de opdracht krijgen om nu naar Noord-Korea af te reizen om iedereen die daar lijdt onder het communistische systeem, te bevrijden.
Het voelt als de missie om de wereld te bevrijden van de monopolieposities van bijvoorbeeld Facebook, Google of Amazon.
Of stel je voor dat je in de vergaderingen moet inbreken van de grote bedrijven die gaan over het groei- en winstpercentage van de supermarkten die zomaar een eerlijke prijs voor de boeren en andere producenten aan hun laars lappen. Nee, stel je voor dat je naar de vergadering van de aandeelhouders van die bedrijven moet!
Stel dat je oog in oog komt te staan met Trump, Erdogan, Putin of Assad – en dan niet om thee te gaan drinken maar om hen indringend te wijzen op hun amorele en stuitende gedrag.
Dat doet niemand.

Dat moest Mozes gaan doen.
En hij sputtert tegen.
Geef hem eens ongelijk.
‘Wie ben ik dat ik dit zou doen?’

Wie ben ik? vraagt Mozes.
Misschien uit nederigheid.
Maar gezien de vele vragen van Mozes lijkt het eerder angst of een excuus om eronderuit te komen.

Wie ben ik dat ik zal gaan? vraagt hij.
God antwoordt: ‘Ik ben met je, en je zult vanzelf merken dat ik het was die je stuurde.’

Op Mozes’ tweede vraag naar de naam van God, maakt God vervolgens zijn mysterieuze en ongrijpbare naam bekend. ‘Ik ben die ik zijn zal.‘ Tegen de man die vroeg: ‘Wie ben ik?’, lijkt God te zeggen: ‘Jouw vraag ligt in mijn naam.’

Wat mooi om te weten als je geroepen bent om zelf een exodus, een uitweg, aan anderen te bieden. Wat mooi ook om te weten als je zelf nog vastzit, in wat voor crisis dan ook – en je wacht op bevrijding en bevrijders.

God is de God die je zendt, en God is de God die je kent.

[Dit is de zesde blog in de Maand van de Bijbel (van 24 januari tot 14 februari), waarin 22 dagen achter elkaar 22 blogs worden geschreven over bijbelse kernpassages. Joachim Vreeman, Paul Abspoel en ik hebben dit initiatief georganiseerd. Alle blogs worden verzameld in de #MVDBblogs-Facebookgroep]

 

Er is een hoop gewonnen

 

Er is een hoop gewonnen

Zelf bleef Jakob aan de overkant van de rivier achter, helemaal alleen. En er worstelde iemand met hem totdat de dag aanbrak. Toen de ander zag dat hij het niet van Jakob kon winnen, raakte hij Jakobs heup aan. Daardoor raakte Jakobs heup tijdens die worsteling ontwricht. Toen zei de ander: ‘Laat mij gaan, het wordt al dag.’ Maar Jakob zei: ‘Ik laat je niet gaan, tenzij je me zegent.’ De ander vroeg: Hoe luidt je naam?’ ‘Jakob’, antwoordde hij. Daarop zei hij: ‘Voortaan zal je naam niet Jakob zijn maar Israël, want je hebt met God en mensen gestreden en je hebt gewonnen.’
[Genesis 32: 25-29]

Ken je het verhaal van de man die zichzelf graag identificeert met zijn werk? De man die het liefst op Linked-in, maar ook Facebook en feestjes zegt dat zijn werk zijn hobby is. De man die het liefst van ’s ochtends vroeg tot ’s avonds laat bezig is. De man die er niet voor terugdeinst om te vertellen over zijn successen, en de constante groei van zijn bedrijf. De man die doelen niet alleen kan stellen, maar ze ook behaalt. Links- of rechtsom, er zal resultaat worden gehaald! Falen mag niet. Dat onderwerp vermijdt de man liever. Gelukkig is hij ook goed in ontwijken. Niet dat hij graag liegt of bedriegt, nee, dat staat zijn hart hem niet toe. Nee, deze man kan zich in elke situatie aanpassen, want het halen van doelen vraagt om een flexibele omgang met de medemens. En de waarheid iets aanpassen of iets mooier maken, dat moet toch kunnen voor het goede doel? Managen, mooiweerspelen en manoeuvreren – dat kan deze man.
Ken je het verhaal van de man die een beeld, nee een imago, van zichzelf in stand kan houden die het respect van anderen wel moet afdwingen?

Nee, zeg je?
Je kent alleen vrouwen die zichzelf op deze manier door het leven aan het worstelen zijn?

Kan kloppen hoor.
Er bestaan ook genoeg verhalen met vrouwen in de hoofdrol.

Deze mannen of vrouwen zullen zich ongetwijfeld herkennen in het verhaal van Jakob. De man die zelden of nooit loog, maar diep in zijn hart voelt dat hij in een leugen leeft. Ooit verdraaide hij als kind de waarheid, aangemoedigd door zijn moeder. Jakob deed alsof hij Esau was, door zich te verkleden als zijn oudere broer. Op die manier presteerde hij het om de grootste zegen van zijn vader af te dwingen. En ongetwijfeld moet hij de rest van zijn leven ergens diep van binnen gedacht hebben: als je maar je best doet, dan dwing je vanzelf het respect en de liefde van je vader af. En hij leidde een leven van prestatiedruk. Dat leverde 13 kinderen op, 12 zonen en één dochter. Ook in bed kunnen we presteren.

Het is het verhaal van Jakob. Van Jakoba. En van alle mensen die zichzelf het lamlazarus werken om op de een of andere manier gezien te worden.

Het is ook het verhaal van de nieuwe naam van Jakob. Het verhaal van Israël. Het volk dat de opdracht kreeg om het beeld of het imago van God in stand te houden. Bekend te maken. Zodat heel de wereld zou zien wie de God van Israël is. Wat een voorrecht. Ik denk aan psalm 117, het kortste lied in de bijbel. ‘Prijs alle volken, prijs de Heer. Om zijn goedheid en trouw.’ En de Israëliet weet: Die Heer, de God die hemel en aarde gemaakt heeft, die Heer is mijn, is onze God.’ En je voelt de adrenaline stromen. De identificatie. Wij zijn het volk van God.

Het gaat fout. Het lukt Israël niet om een gezond beeld van de Eeuwige in stand te houden. Ze faalt in de opdracht. Het is de trieste teneur van het Oude Testament, hoe de profeten ook hun best doen om het volk weer op de goede weg te brengen. Het volk worstelt met de opdracht. Met zichzelf. En met God. Israël betekent: vechten met God.

En God? God gaat het gevecht aan. Geen verwijten. Geen oordeel over het levensverhaal van Jakob. God zegt ‘ja’ op het gevecht van Jakob, het gevecht van Israël, het gevecht van alle prestatiezoekers. God kent het hart eronder. God ziet het kind dat roept: zie mij. Zie mij, ook als ik niks presteer.

Israël betekent ook dat God vecht. Hij is niet vies van strubbelingen, van lastigheden, van een leven dat door alle al dan niet zelf opgelegde eisen zwaar op ons kan drukken. En met een beetje geluk overkomt het ons. Dat we geblesseerd raken. Ziek. Uitgeblust. Burn-out. Of noem alle moderne kwalen maar op. Sommige mensen moeten worden gekwetst om eindelijk kwetsbaar te kunnen zijn.

Later kwam God zelf nog een keer op het toneel. En weer ging hij vechten. Ook met de imago-zoekers die precies wisten hoe je de religieuze of politieke doelen moet bereiken. En hij besloot weer om de ander te laten winnen. Maar nu voegde hij daar iets aan toe: hij bracht de ander geen verwonding toe. Hij liet zichzelf blesseren. En kwetsen. En zwaar gegeseld krom lopen. En krom hangen. Aan een kruis.

En met die kwetsbaarheid, in de naam van God, is er een hoop gewonnen. Hoop voor alles en iedereen.

[Dit is de vijfde blog in de Maand van de Bijbel (van 24 januari tot 14 februari), waarin 22 dagen achter elkaar 22 blogs worden geschreven over bijbelse kernpassages. Joachim Vreeman, Paul Abspoel en ik hebben dit initiatief georganiseerd. Alle blogs worden verzameld in de #MVDBblogs-Facebookgroep]

Vaders en moeders van velen

 

Vaders en moeders van velen

De HEER zei tegen Abram: ‘Trek weg uit je land, verlaat je familie, verlaat ook je naaste verwanten, en ga naar het land dat ik je zal wijzen.
Ik zal je tot een groot volk maken,
ik zal je zegenen, ik zal je aanzien geven,
een bron van zegen zul je zijn.
Ik zal zegenen wie jou zegenen,
wie jou bespot, zal ik vervloeken.
Alle volken op aarde zullen wensen
gezegend te worden als jij.’
[…]
Enige tijd later stelde God Abraham op de proef. ‘Abraham!’ zei hij. ‘Ik luister,’ antwoordde Abraham. ‘Roep je zoon, je enige, van wie je zoveel houdt, Isaak, en ga met hem naar het gebied waarin de Moria ligt. Daar moet je hem offeren op een berg die ik je wijzen zal.’
[Genesis 12:1-3 en Gen. 22:1-2]

Plaats in de naam Abram (‘beroemde vader’) een van de letters uit de vierletterige JHWH-godsnaam, en je krijgt de naam Abraham: ‘vader van velen’.

Ik kan die subtiele humor en dat spelen met de taal erg waarderen. In ware taal zit altijd een ware betekenis. Ware taal werkt, leerde Toon Hermans me.

Volgens mij begint er iets werkelijks moois en noodzakelijks met de aartsvader van de drie bekendste godsdiensten Jodendom, Christendom en Islam. Dit is wat ik meen te zien gebeuren: door de tussenkomst van de Naam wordt Abraham minder beroemd, en juist daardoor beroemd. Het ene individu uit Mesopotamië wordt klaargemaakt en ingezet voor de grote gemeenschap: de mensheid als geheel. In Gods ogen is Abraham de vader van alle volken. Maar het gaat hier niet om beroemd-worden (laat dat maar aan de andere partij over die net zo gezegend hoopt te worden als Abraham), het gaat hier om de uitstraling, het hart, de zegen die van Abraham uitgaat. En iedereen ter wereld kan besluiten daar wel of niet op te reageren. En volgens de Allerhoogste zal er sowieso gereageerd worden.

Psychologisch gezien zie ik met Abra(ha)m gebeuren wat met iedereen hopelijk een keer gebeurt. Wie zijn ego durft te laten veranderen, verandert de wereld. Ons aangeboren en aangeleerde doel om ons ego in stand te houden, kan worden gewijzigd in een ego die op een groot, groter of zelfs groots doel is gericht.

Het is makkelijker gezegd dan gedaan. Het is ook makkelijker om ermee te beginnen (‘Ja hoor, ik wil best aan me laten werken’) dan om het vol te houden. Wie zijn ego verliest, houdt niets over. Terugstappen naar het oude, bekende leven is een logische verleiding en een groot risico.

In navolging van Abraham moet en moest ook ik mijn religie loslaten. Met religie bedoel ik een godsdienstige manier van leven die me deels is aangeleerd en  deels door mezelf in stand is gehouden. Religie gaf me zekerheid. Het is heerlijk om te denken of te geloven dat ik aan de goede kant sta, en de ander (nog) niet. Het is heerlijk, al ligt die heerlijkheid echt aan de oppervlakte, om te voelen dat ik met een bepaald godsdienstig gedrag God en/of mezelf tevreden houdt. En in mijn geval was het heerlijk om anderen met bijbelteksten en “bijbelse waarheid” de meester te zijn. En het was uiteraard verschrikkelijk als de ander mij in kennis overmeesterde.

Later zag ik diezelfde “heerlijkheid” trouwens ook bij niet-religieus opgevoede medemensen. Het geloof in het eigen gelijk, in de eigen overtuigingen, in de eigen manier van leven en laten leven, kortom, het geloof in het eigen ego is niet gebonden aan wel of geen kerklidmaatschap. Het virus waart overal rond, en geen mens staat los van de besmettingskans. We zijn er zelfs mee besmet. Ik bedoel: wie herkent deze “ego-heerlijkheid” niet (meer)?

Uit het ‘land (van het dikke ik)’ wegtrekken is een klus.
Vervolgens verder werken en laten werken aan dat ego, is misschien nog wel een moeilijkere klus.

Want opeens komt het. ‘Abraham, offer je zoon!’

De Allerhoogste speelt een gevaarlijk spel met de aartsvader. Met de religieuze spelregels die Abraham van huis uit en in de keiharde wereld (met inderdaad weerzinwekkende kinderoffer-rituelen) om zich heen kende. Alles loslaten. Alles durven loslaten. Of in de woorden van Paulus die ook wel wat op zijn bordje heeft gekregen: ‘Ik roem (Abram) niet op mezelf, ik sla mezelf niet op de borst, maar in mijn zwakheid ben ik sterk.’

Wie dat kan en wie dat leert, vereenzelvigt zich niet langer meer met het bekende. Met ‘wat van ons’ is. Met wat de boer kent. Met wat ons ego in stand houdt en beschermt, denk ik erbij.

Wie de reis van Abraham durft te maken, leert verder dan zijn eigen kring te kijken. Dat is zwaar. En eenzaam. Maar het levert zoveel moois op. Zo’n iemand wordt namelijk geen ‘bekende vader en moeder in eigen kring’ maar een ‘vader of moeder van velen’.

En het zou me niet verbazen – ik kan en wil er ook zelf van getuigen – wanneer je op die reis ook de messias, hét kind van Abraham, tegenkomt. Wat mij betreft dé zegen voor de wereld.

[Dit is de vierde blog in de Maand van de Bijbel (van 24 januari tot 14 februari), waarin 22 dagen achter elkaar 22 blogs worden geschreven over bijbelse kernpassages. Joachim Vreeman, Paul Abspoel en ik hebben dit initiatief georganiseerd. Alle blogs worden verzameld in de #MVDBblogs-Facebookgroep]

(Onze?) Woede!

 

(Onze?) Woede!

In Noachs tijd was de aarde in Gods ogen verdorven en vol onrecht. Toen God zag dat de aarde door en door slecht was, dat iedereen een verderfelijk leven leidde, zei hij tegen Noach: ‘Ik heb besloten een einde te maken aan het leven van alle mensen, want door hen is de aarde vol onrecht. Ik ga hen vernietigen, en de aarde erbij. […] Maar met jou zal ik een verbond sluiten. Jij moet de ark in gaan, samen met je zonen, je vrouw en de vrouwen van je zonen. En van alle dieren moet je er twee in de ark brengen, om ervoor te zorgen dat die met jou in leven blijven. Een mannetje en een wijfje moeten het zijn.
[Genesis 6: 11-13 en 18-19]

Het verhaal van Noach ken ik al lang. Als kleuter werd het me al verteld. Ik vond het een mooi verhaal, vooral vanwege de regenboog aan het eind ervan.

Vorige week zag ik er nog één. Tijdens onze voetbalwedstrijd. Als keeper houd ik bewust even wat langer de bal aan mijn voet, en ik zeg tegen onze laatste man: ‘Moet je kijken! Mooi hè? Daar is het mooiste doelpunt toch niks bij?’ Hij kijkt naar de regenboog, en zegt tegen me: ‘Dat is de boog van trouw, en dat betekent: God houdt van jou.’ Hij wijst hiermee op een mooi kerklied, en ik zeg terwijl ik de bal naar een andere speler trap: ‘Het verhaal vertelt wat anders, wat minder op onszelf gericht. De regenboog lijkt op een wapen: een boog, maar dan zonder pijl en in vrolijke gebroken kleuren wit. En God laat weten: ‘Vanaf nu is het pacifisme. Ik ga nooit meer op de aarde schieten.’

Dit in tegenstelling tot ons team. We schoten vier keer raak en wonnen met 4-0.

Het klinkt mooi. God gaat nooit meer schieten. En het is ook mooi dat na het bijbelse zondvloedverhaal (er zijn er meer in omloop) er geen, zeg maar, recente zondvloedverhalen van buitengewone proporties bekend zijn. Toch denken we allemaal wel eens: krijg toch allemaal de kolere, val voor mijn part hartstikke dood! Niets menselijks goddelijks is ons vreemd.
Oftewel: wat te doen als we boos zijn? Of, spannender: wat te doen als we boos (zouden) moeten zijn?

Hoe staat de wereld er in onze tijd voor? Stel dat we ons verplaatsen in de ogen van God (wat we volgens mij niet moeilijk vinden om te doen – gewoon even in de helikopterview gaan zitten en goed kijken). Wat zeg je dan: is de wereld verdorven en vol onrecht? Wie en/of wat regeert er? Om welk onrecht maken wij ons nog echt boos?

Wat ik zie, wat ik hoor?
Ik zie veel mooie, lieve, welwillende mensen om me heen. In mijn gezin. In mijn woonplaats. Op mijn voetbalclub. En tijdens mijn enneagram-opleiding. Om maar wat te noemen. Ik erken wat Rutger Bregman schrijft: de meeste mensen deugen. En ik hoop ook zelf onder die meesten te vallen.

Ik zie en hoor ook:

* Facebook, Apple, Google, Amazon, TenCent en Alibaba verdienen miljarden aan ons. We laten het gebeuren. We houden het in stand. Muisklik, bestelling afronden, en de ark van de commercie redt ons van de ouderwetse gang naar een winkel.

* Een vriend van me werkt in Malawi. Hij strijdt tegen onrecht. Kindslavernij. Kindermisbruik. De verhalen zijn weerzinwekkend.

* De grote wereldleiders van vandaag. Met hun grote muilen. En koude harten.

* Ons eetpatroon en de afgelopen decennia waarin we de bodem aan het uitbuiten zijn.

* De duizenden arkjes die nog altijd de oversteek maken naar Europa, waarna kansarme vluchtelingen vastzitten in tentjes, de blubber en de vrieskou. Kinderen die zichzelf in grote wanhoop van het leven beroven. Overheden en Europa-burgers die hun hart sluiten, en wegkijken.

God grijpt niet in (en ik baal daar wel eens van!)
Niet dat ik denk dat hij dood is.
Wel geloof ik dat hij de geest gegeven heeft.
Aan ons allemaal.

Ik denk dat God gelooft dat er in ons allemaal een Noach schuilt.
En dat de boosheid van de Allerhoogste zich in ons kan nestelen.

Maak ons hart onrustig, God,
dat het ontevreden klopt
als we mooie leugens horen
en gemakkelijke woorden.

Steek in ons uw woede aan
om het onrecht te weerstaan.
Geef ons moed om op te treden.
Laat ons vechten voor de vrede.

Want het is uw koninkrijk
tot in alle eeuwigheid.

[Dit is de derde blog in de Maand van de Bijbel (van 24 januari tot 14 februari), waarin 22 dagen achter elkaar 22 blogs worden geschreven over bijbelse kernpassages. Joachim Vreeman, Paul Abspoel en ik hebben dit initiatief georganiseerd. Alle blogs worden verzameld in de #MVDBblogs-Facebookgroep]