Intiem gesprek

Intiem gesprek

Soms voer je een goed en intiem gesprek. Dat je denkt: ‘Zo zeg, dat is intiem. Dat ga ik eens even lekker met de buitenwereld delen.’ Deze keer begon mijn innerlijke vader er mee. Zomaar, ineens en vanuit het stille niets zei hij tegen de jongen in mij:

‘Positief praten over God levert tegenwoordig hetzelfde resultaat op als positief praten over de PVV.’

‘Oh, is dat zo?’

‘Ja. Je komt meteen in het verdachtenbankje terecht.’

‘Eh ja, en dus..?’

‘…kunnen we God misschien maar beter vervangen door een crimineel. Die blijft sowieso verdacht. Dat we God bijvoorbeeld vervangen door bekende criminelen als Cees H. of Willem H.
Of door een andere Heek.’

‘Maar klopt dat wel, pa? Ik bedoel: mijn generatiegenoten vinden het volgens mij helemaal niet verdacht als er over God wordt gepraat. Oké, soms ontstaat dat idee. Als er in godsnaam wordt gedwongen of gemanipuleerd ofzoiets. Maar het punt is meer dat God als onbelangrijk en irrelevant wordt beschouwd. God heeft voor veel van onze tijdgenoten geen zin, geen betekenis en geen nut.’

‘Oh’, zegt mijn pa, ‘dan stel ik voor om God dan toch maar te blijven vergelijken met de PVV.’

‘Maar pa, volgens mij wil je wat anders zeggen, of niet?’

‘Haha, je kent me te goed, jongen. Ik zit inderdaad ergens anders mee. Ik heb de laatste tijd namelijk eens even goed nagedacht. Kijk, het wordt dan zelden of nooit gedaan, maar áls er dan over God wordt gepraat, spreken die woorden ons vaak niet meer aan.’

‘Dat herken ik’, zeg ik meteen. ‘En hoe komt dat dan, pa?’, vraag ik. ‘Je hebt goed nagedacht zeg je.’

‘Dat komt door jou en mij.’ Ik zie mijn vader een schuldbewust gezicht trekken. Je weet wel, zo’n gezicht waar wij, gemiddelde volwassen mannen, bekend om staan. Mooi is dat. Kwetsbaar ook. Dat we de ander aankijken en zwijgend smeken om zijn of haar vergeving. Omdat we het weten: je bent dan wel een man, je blijft natuurlijk ook mens.’

‘Het komt door jou en mij dat God ons niet meer aanspreekt? Hoezo?’, vraag ik. Ik sta verbaasd. Daarom ga ik nieuwsgierig weer zitten.

Mijn vader buigt zich naar mij toe, raakt mijn buik aan en kijkt me net iets te lang en te diep in de ogen. Hij lijkt iets belangrijks te willen zeggen. ‘Wat voel jij bij God? Bij het woord? Bij het denken erover? In de stilte van die overdenking?’

Ik trek mijn wenkbrauwen omhoog. ‘Wat ik voel bij God? Nou, niets. Na al die jaren eigenlijk helemaal niets.’

‘Ik ook niet’, zegt mijn vader. ‘Lange tijd voelde ik er helemaal niets bij. En ik denk dat jij er daarom ook helemaal niets bij voelt. Ik heb het je niet aangeleerd, ik weet ook niet hoe dat moet, en ik vraag me af of ik het je wel kan of moet leren.’

‘Nou, lekker is dat dan,’ reageer ik snel. ‘En nu? Gaan we nu sentimenteel doen. Moet ik God nu gaan voelen en ervaren dan? In hem opgaan enzo. In de flow en de extase. Dat vertik ik, als je dat meer weet.’

‘God is geen vogel die je hoeft te  vangen. Hij is geen sfeer die je moet binnengaan door uit jezelf te treden of in extase te raken – al is die ruimte er volgens mij zeker. Maar vertel jij me nou eens. Wanneer heb jij nou voor het laatst ‘God’ aan- of uitgeroepen?’

Ik denk na en spoel mezelf wat terug in het recente verleden. ‘Dat weet ik echt niet meer.’ Onwetend trek ik nogmaals mijn wenkbrauwen op. ‘Dat is een goeie vraag, pa.’ En dan schiet het me opeens te binnen. En moet ik wat onzeker glimlachen. Ik  zeg: ‘Wil je dat echt weten, pa? Ik twijfel eraan of je dat wel wil horen…’

‘We kunnen elkaar vertrouwen, toch?’

‘Nou, oké dan. Ik riep ‘God’ voor het laatst aan in bed.’

‘Ja, precies. Tijdens een meditatie. Of toen je aan het bidden was.’

‘Nou, het gebeurde eigenlijk in het slotstuk van een vrijpartij met je schoondochter. Tijdens de apotheose riep ik toen iets van: ‘Oh, mijn Gòòòòòòòò…’

Ik zie mijn vader schrikken. Daarna houdt hij het niet meer. Hij lacht zichzelf zelfs zo krom dat ik bang ben dat hij knapt. Als hij is uitgeschuddebuikt zegt hij: ‘Weet je trouwens wat ‘apotheose’ betekent?

‘Jaja, zeker. Dat begrip komt uit de oude Griekse heldenverhalen. Apotheose schijnt iets te betekenen als: een verheffing van de mens tot God. Zo’n figuur als Alexander de Grote kreeg bijvoorbeeld ook de status van god toebedeeld.

‘Dus jij riep God aan, toen je… Nou, dan heeft God kennelijk toch iets met extase te maken.’

We kijken elkaar aan. Een tijdlang knikken we als twee jojo’s naar elkaar. We lijken overduidelijk dezelfde ervaringen te delen. Ik houd me in om in dit verband geen voorspelbare woordgrap met ‘extase’ te maken, en ik baal ervan dat ik nogal visueel ben ingesteld en het echtelijk bed van mijn ouders voor me zie. Gelukkig helpt mijn vader me al snel uit die droom:

‘En toch denk ik dat we ons hiermee nog op de oppervlakte bevinden. Zeker, tijdens een orgasme of op momenten dat de schrik ons overvalt (ik moet opeens denken aan de paniek in de ogen en het geschreeuw van vluchtende Amerikanen tijdens het instorten van de Twin Towers:) of als we bijvoorbeeld worden overweldigd door de ultieme schoonheid van de natuur, dan roepen we zomaar God aan. Bewust of onbewust. O(h)M(y)G(od)! Maar dat is alleen nog maar oppervlakte, een impuls, een religieus stopwoord, een ondoordachte explosie van verrukking of ontzetting.’

Ik vraag: ‘Dus op zulke momenten verbinden we ons niet echt met God, bedoel je?’

‘Nou,’ antwoordt mijn vader, ‘laten we zeggen dat we op zijn hoogst de aandacht van God trekken. Even snel en kort en krachtig. Waar hij vervolgens nooit op ingaat.’

‘Want?’ vraag ik.

‘Ik denk dat God een geheim is dat je pas kunt kennen en voelen wanneer we ons diep met onszelf verbinden. Wanneer we in onze kern komen. In het hart achter ons hart. En dat kan nooit een snel en vluchtig proces zijn.’

Ik hoor de woorden van mijn vader aan. ‘Ik begrijp het volgens mij niet echt’, stamel ik.

Mijn vader legt zijn arm op mijn schouder. ‘Dat maakt niet uit. Je begrijpt het niet. En ik wens ons allebei toe dat we het nooit zullen begrijpen. Op het moment dat we het begrijpen, zijn we niet alleen God kwijtgeraakt, maar zijn we ook los van onszelf gekomen. Het is misschien wel de kwaal van onze tijd. We zitten in ons hoofd, in de kennis, in de concepten, in de analyses. Of het nou voetbal- of Nieuwsuur- of terrorismedreiging-analyses zijn: alles moet en zal worden worden verklaard. We zitten volstrekt hopeloos in onze kop. Een gigantische polonaise van westerse mensen is het contact met het gevoel kwijt. En de intellectuele elite leidt de dans. Je herkent ze heel gemakkelijk. Ze trekken veel aandacht. Veel stemmen. En uiteindelijk aan het kortste eind.’

‘En wat als ik God nou nooit vind, op die manier dat je diep met jezelf verbonden bent, zoals jij dat noemt?’ vraag ik.

‘Dan zij dat zo. Wat kome, komt.
Volg in ieder geval de weg die naar je innerlijkheid, die naar je hart leidt.’

‘Welke weg is dat dan, pa?’

‘De weg van de wijsheid, jongen.
Kijk, zoals je weet kennen we allerlei soorten universele krachten, waaraan we zijn overgeleverd.
De zwaartekracht.
Zonnekracht.
Waterkracht.
Atoomkracht.
Denkkracht.
Geneeskracht.
Allemaal krachten die we niet zien, maar die wel werken.
Oke, er is één uitzondering.’

‘O ja?’

‘De vakantiekracht.
Die zie je wel, maar die werkt niet.
Maar we zijn overgeleverd aan die andere krachten.
Die we kunnen tarten, maar niet kunnen uitschakelen. We moeten ze gewoonweg gehoorzamen.
Zo ook met de kracht van de wijsheid. In de taal van Israël ‘GOGMA’ genoemd, waar het woord ‘goochem’ en ‘goochemerd’ van afgeleid is. Weet je, aan die universele, onzichtbare, creatieve en morele kracht moeten we ons houden. Anders gaat het waarschijnlijk vroeg of – als je pech hebt – laat mis.’

‘Oké’, zeg ik met grote ogen. Maar hoe houd ik me dan aan die universele wet?’

‘Mijn zoon, vergeet mijn lessen niet, houd in je hart mijn richtlijnen vast. Ze vermeerderen de dagen van je leven, geven je vele jaren van geluk. Mogen liefde en trouw je nooit verlaten, wind ze om je hals, schrijf ze in je hart. God en de mensen zullen je genegen zijn en je zult waardering ondervinden.’

‘En als ik dat doe, vind ik dan God?’

‘Je zult het hart achter je hart vroeg of laat horen kloppen.’

Plotseling begin ik er wat genoeg van te krijgen. Ik voel iets van onrust en zelfs boosheid na deze cryptische taal in mezelf opwellen. ‘En als ik hier geen zin in heb, pa?’ zeg ik gepikeerd. ‘Ik weet het niet hoor, maar wat als ik gewoon mijn eigen leven wil leiden? Wat als ik dat hart achter mijn hart helemaal niet wil vinden?’

‘Waar een weg is, kan ook een wil ontstaan. Mensen kunnen vaak meer dan ze denken, en willen vaak meer dan ze laten zien.’

‘Dus je vindt dat ik nu meteen al die zogenaamde weg van die zogenaamde wijsheid moet gaan lopen? Of vinden. Of weet ik veel wat ik moet doen.’

‘God forceert niet, jongen. Nooit. Hij lokt.’

Dan ontplof ik. ‘Ja Jezus zeg! Ik ben christus niet! Zie ik eruit als een heilige?’

Mijn vader glimlacht, knijpt zijn ogen samen en legt zijn grote hand op mijn knie: ‘Rustig, jongen. Ook ik ben christus niet. Maar wie of wat we niet zijn, kunnen we natuurlijk nog wel worden.’

‘Ja ja,’zeg ik en ik maan me zelf tot rust. ‘Dus eigenlijk zeg je dat we een soort PVV kunnen worden.’

Mijn vader kijkt me vol ongeloof aan. ‘Wat zeg je nou? Volgens mij heb je me niet zo…’

‘Ja echt, eigenlijk zeg je dat we onszelf een soort PVV-levenshouding moeten aanmeten’, zeg ik.

‘P-V-V’, herhaalt mijn vader langzaam en hoogst verbaasd. Wat bedoel je daar nou mee te zeggen, jongen?’

‘PlaatsVervangende Voeling, pa.’