Een zondvloedverhaal
[Een mini-theatercollege, gehouden op 9 mei in het Bijbels Museum in Amsterdam n.a.v. de fototentoonstellling ZondvloedNu.]
SCENE 1 – BRIEVEN OP HUN POST
Een wijs man stelde me eens deze vraag:
‘David, mijn zoon! Die verhalen over Adam en Eva, Kaïn en Abel, de zondvloed en en de toren van Babel – heb jij al ontdekt wat de rode draad is in al die oerverhalen?’
‘Dat ze nogal sterk en waarschijnlijk ahistorisch zijn, maar dat je er met een dosis fantasie en associaties toch wel wat mee kunt?’ probeer ik.
De man glimlacht naar me. ‘En, bevalt het theologische napraterschap?’
‘Wat is volgens u dan de rode draad?’ vraag ik nieuwsgierig.
‘Mijn zoon, dat het leven een onvermijdelijke aaneenschakeling is van DOORSTARTEN. Niet steeds opnieuw, maar steeds hernieuwd beginnen. Maar let op: alleen de wijzen onder de mensen nemen het geleerde uit de vorige fases in hun rugzak mee. De bijna-wijzen blijven in oude fouten hangen. Het gros in oude levens.
Hij kijkt me behoorlijk serieus aan.
‘Laat je niks wijs maken, maar word wel wijzer. Mensen lijken op brieven. Ze laten zichzelf het liefst ongelezen en ze sluiten hun levensgeheimen op in een dichtgelikte envelop. Ze laten zich liever niet beschrijven, laat staan herschrijven – want, denken ze, opnieuw beginnen is je opgebouwde verleden weggooien, en je geïdealiseerde toekomstbeeld naar de gallemiezen laten helpen. Voor velen bestaat er geen groter schrikbeeld dan alles loslaten, en een doorstart maken. Dan stappen terugzetten of juist vooruitzetten, verder dan je kunt overzien, en vandaaruit verder gaan.’
Ik kijk de mentor met zúlke ogen aan.
‘Daar komen nog’, gaat hij verder, ‘onzekere vragen bij. Omdat wij ons leven als een brief kunnen zien, kunnen we ons angstig afvragen of we wel op het juiste adres zullen aankomen. Diep van binnen zijn we zomaar bang of we wel in de goede bus van bestemming zullen vallen.’
‘Oké,’ zeg ik, ‘en stel nou dat ik mezelf herken in zo’n brief die zich vasthoudt aan de zekerheden en genoegens van het heden of het verleden omdat ook hij bang voor de toekomst is, en voor welke doorstart dan ook?’
‘Mijn zoon, dan waardeer ik je om je eerlijkheid. En dan wordt het tijd dat je gaat begrijpen waarom die beroemde man uit Nazaret regelmatig tegen al die brieven om hem heen zei: ‘Wees niet bezorgd.’
‘Ik heb nog één vraag voor u, mentor. Hoe en wanneer weet je wanneer er een doorstart aan zit te komen? Kun je zoiets voelen aankomen?
‘Kom, luister eens naar een stukje uit een oerverhaal.’
Scene 2 – Oerverhaalstukje
[Luisterfragment: Genesis 9: 8-21]
Na de vloed zei God tegen Noach en zijn zonen: ‘Hierbij sluit ik een verbond met jullie en met jullie nakomelingen, en met alle levende wezens die bij jullie zijn, met alle dieren op aarde. Ik doe jullie deze belofte: nooit weer zal alles wat leeft door het water van een vloed worden uitgeroeid, nooit weer zal er een zondvloed komen om de aarde te vernietigen. En dit,’ zei God, ‘zal voor alle komende generaties het teken zijn van het verbond tussen mij en jullie en alle levende wezens bij jullie: ik plaats mijn boog in de wolken; die zal het teken zijn van het verbond tussen mij en de aarde. Wanneer ik wolken samendrijf boven de aarde en in die wolken de boog zichtbaar wordt, zal ik denken aan mijn verbond met jullie en met al wat leeft, en nooit weer zal het water aanzwellen tot een vloed die alles en iedereen vernietigt.
De zonen van Noach, die samen met hem uit de ark waren gekomen, heetten Sem, Cham en Jafet. Cham was de vader van Kanaän.
Noach was landbouwer en legde als eerste een wijngaard aan. Hij dronk van de wijn, werd dronken en ging in zijn tent liggen, zonder kleren aan.
Scene 3 – ‘Drink met mij!’
[Leest voor uit:]
‘Sterke Verhalen’
Hoofdstuk 9
Een verhaaltje voor het slapen gaan.
Een paar uur voordat Noach straalkachel, ladderzat en poedelnaakt zijn roes ligt uit te slapen, neemt hij – zo gaat het verhaal – een volgende slok wijn, en waggelt hij in al redelijk aangeschoten staat zijn tent uit. We horen hem de namen van zijn drie zonen roepen. ‘Sem, Cham, Jafet, jullie vader roept je. jullie spreken me altijd aan met Noach, dus jullie horen het: ‘Troost!’ Troost je, mijn zonen, mijn volk, mijn zaad, mijn eigen vlees en bloed. Laat de koeien en de schapen met rust. En drink met mij op de toekomst die we gaan maken. [Hip]’
Geen reactie.
‘Kom, kom hier. [Hip] Luister naar jullie vader. Echt waar, mijn zonen, dit hebben ook jullie verdiend na alles wat we hebben meegemaakt. Het was een zwaar jaar, on niet te zeggen ondraaglijk. Maar het is voorbij. De storm ligt achter ons, het onbarmhartige water heeft zijn werk gedaan, maar diezelfde tranen van goddelijke woede hebben ons óók gedragen. Deze goddelijke drank zegt ons dat het nu echt voor bij is. Daarom: drink [hip] met mij. Vier het nieuwe leven met mij mee. Geloof me: na regen komt rode wijn.’
Roekoe, roekoe!
Noach kijkt recht in de ogen kijkt van de duif, die hij vorig jaar had losgelaten. Vanuit zijn houten boot, die hij als Titanic had gedoopt. De boot zou tegen een berg stuklopen.
‘Hallo duifje’, zegt Noach vriendelijk. ‘Wil jij misschien ook een slokje?’
‘Meneer Noach,’ reageert de duif als een sportjournalist avant la lettre, ‘wat gaat er op dit moment door u heen?’
Noach blijft even stil, en zegt:
‘Wijn, en niet te weinig ook. Hij is goed, man.’
‘Goed, meneer Noach, vertelt u eens, want de hele wereld, ja alle doden, zitten met dezelfde vraag in hun maag. ‘Hoe wist u het?’
‘Hoe wist ik wát?’
‘Dat de wereld kopje onder ging. Uitgewist. Dat je een boot moest bouwen enzo.’
Verbaasd kijkt Noach de duif aan.
‘Dat wist ik helemaal niet. Zie ik eruit als een toekomstvoorspeller? Ik heb alleen gedaan wat ik vond dat er gedaan moest worden. Toegegeven, dat was iets geks, maar ik voel mij mijn hele leven al gek, en anders, dus dat went.’
‘Maar je hebt toch een stem gehoord, en je kreeg toch een duidelijke opdracht?’, vraagt de duif op zijn beurt verbaasd.’
Noach blijft even stil. Hij pakt zijn beker met wijn, proost richting de duif, neemt een flinke teug en zegt:
‘Inderdaad heb ik Gods stem gehoord. Maar zo bijzonder is dat niet, hoor. Die stem viel namelijk samen met mijn eigen stem. Dat ken jij toch wel, als je in de lente weer een vrouwtje tegenkomt? Die pure intuïtie. Die ervaring van: twee zielen, één gedachte. En toen ben ik met mijn gezonde verstand gaan doen waar ik goed in ben, en wat me eigenlijk mijn hele leven al grote vreugde geeft: mezelf zijn, niet meegaan met het schapengedrag van de meerderheid, schijt hebben aan de status quo, en niet voor God gaan spelen. Ik laat God voor wie hij is, dan word ik vanzelf wie ik ben, begrijp je dat?
De duif doet zijn kopje omlaag en schudt met zijn hoofd. Noach geeft hem een aai over de kop, en kijkt omhoog.
‘Zie je dat, duifje? Zie je die boog en weet je wat dat betekent?’
‘Geen idee.’
‘Kijk eens goed, het is een boog, toch?’
‘Ja, dus?’
‘Mis je niet iets?’
‘Eh, niet dat ik weet.’
‘De pijlen, dombo. Waar zijn de pijlen van de boog?’
De duif doet een huppeltje van vreugde, en schreeuwt het uit van plezier:
‘God is veranderd hij is een pacifist geworden! Hij is op mij gaan lijken. Een vredesduif! Geen pijlen, wel een prachtige kleurenboog. Noach, hoe verzin je het allemaal? Noach?’
Maar Noach is er niet meer.
Hij is naar zijn tent teruggewaggeld.
En heeft zijn kleren uitgedaan.
Kan hem het schelen. Toch niemand in de buurt.
Hij zet de beker weer aan zijn mond, en langzaam maar zeker zuipt hij zich in een diepe coma.
[Voorleesboek dicht]