Wat God (en ons?) woedend maakt

 

Wat God (en ons?) woedend maakt

Ik ken het verhaal van Jezus van Nazaret.
Ik weet wat hij heeft gezegd.
En wat hij heeft gedaan.
Niet dat ik alles begrijp wat hij zegt. Dat is ook echt lastig, alleen al door de 2000 jaar kloof tussen zijn en mijn tijd, zijn taal en mijn taal. Maar ook omdat ik bij mezelf merk dat ik echt ouder moet worden om meer van de bedoeling mee te maken. Zijn waarheid, die ons naar eigen zeggen bevrijdt, gaat zo diep. Net als zijn liefde, die ‘extreem’ wordt genoemd. Weer eens wat anders dan extreem-rechts of -links trouwens. Extreem-liefdevol.

Gelukkig maakt het niet uit of ik alles begrijp.
God en het leven geven ons de tijd om te groeien en ons daarin te ontwikkelen.

Maar Jezus is wel mijn ankerpunt.
En ik ben daar maar wat blij mee.
Bijvoorbeeld als het om woede gaat. Dat is toch wel een dingetje nu. Met woedende klimaatactivisten (passieve agressiviteit) en woedende boeren (actieve agressiviteit). Sowieso heb ik het idee dat we snel boos zijn. Op het weer, op het verkeer, en op de Heer. Op de kerk. Op de voetbalclub. Op de politiek. Op ons werk. Op onze wereldleiders. Op onze al dan niet allochtone medemens. En misschien ook wel op onszelf. We voelen ons snel gestresst. Of we halen voor ons gevoel niet alles uit het leven wat erin zit.

Jezus kan ons helpen.
Om ons te focussen op wat hem woedend maakt. Ik geloof namelijk dat wat Jezus woedend maakt, ook datgene is wat God woedend maakt.

En weet je wat me dan als eerste opvalt?

Jezus wordt nooit woedend op onze persoonlijke fouten.
Echt nergens en nooit.
Als je steelt.
Als je vreemdgaat.
Als je liegt.
Als je iets wilt hebben dat een ander al heeft.
Zelf niet als je iemand zou doodslaan.

Kortom, als we de beroemde Tien Geboden overtreden, wordt Jezus niet woedend. Hij veroordeelt het gedrag wel, en duidelijk ook, maar woedend zal hij niet op ons zijn. Zo kleinburgerlijk is God niet. Alsof hij wel aanvoelt dat het volstrekt logisch is dat we persoonlijke fouten maken. Een open deur. We zijn mens. En iedereen moet worden opgevoed. De tien geboden zijn niets anders dan de eerste tien regels die papa en mama hun kind meegeven. Regel 11 kon er net niet meer bij: ‘Niet met je vinger in het stopcontact.’ Maar ja, tien van die regeltjes vinden we in de praktijk natuurlijk al zwaar zat. En je moet kinderen ook niet overvoeren. Bovendien: ‘niet’ communiceert niet. ‘Denk niet aan een paarse olifant – en wat doe je dan?’ Dat krijgen we vaak ook al gauw genoeg door. Of in de woorden van Paulus: ‘Dat wat ik niet wil doen, dat doe ik juist.’ Het is Paulus’ onontkoombare en gekmakende ontdekking van de paarse olifant. Kinderen doen hun vingers nog per ongeluk in het stopcontact. We doen het expres als we volwassen zijn geworden.
Och, arme wij.

Ik denk dat het bij God zo werkt: onze fouten roepen eerder zijn medelijden op dan zijn woede. Eerder zijn lach dan zijn boosheid. ‘Wat drijft de volken? Wat is de waanzin die ze uitvoeren? […] God lacht om hen.’ (Psalm 2)

Jezus is niet vaak boos. En als hij het is, dan is het altijd een mix. Een mengeling van verdriet en woede, waarin verdriet de diepste laag lijkt te zijn. Die diepste laag is ook nodig, denk ik. Om je uitzinnige woede toch ook te kunnen beheersen. Om het zeker een krachtige woede te laten zijn (ingehouden woede is geen woede), maar tegelijk ook een zachte kracht. Dat je ergens voelt dat de woede niet op zichzelf staat. Geen impuls is. Maar gedragen wordt door intens verdriet, omdat de goede zaak niet meer wordt gediend of verdedigd.

Er staat ergens dat Jezus de religieuze leiders in zijn tijd ‘verdrietig en boos’ aankeek, omdat hij op de heilige rustdag iets doet wat verboden was: een medemens genezen. Hoe doe je dat? Hoe kun je zo kijken? vraag ik me af. Ik denk dat we hier een man zien die zowel verbonden is met zichzelf als met de mensen om zich heen. Een kunst apart, die wij zomaar misverstaan. Of we zijn verdrietig en verbitterd, of we smijten onze woede er uit, op iets of iemand. We kunnen niet meer naar het journaal kijken, of we rammen er met onze trekkers op los.

Een situatie waarin Jezus alleen maar woedend lijkt te zijn, is zijn confrontatie met de verkopers op het tempelplein. Een gebeurtenis die zomaar door gelovigen kan worden gebruikt om hard en lomp handelen te rechtvaardigen. Vaak wordt hier vergeten dat de bijbelschrijvers deze gebeurtenis koppelden aan Psalm 69 waar staat dat het de hartstocht voor Gods huis is die de dichter verteert. In die hartstocht zien we andermaal die diepere laag. Hartstocht is meer dan blinde woede. Hartstocht is volgens mij een mix van kunnen liefhebben en kunnen lijden. En dat in jezelf voelen kolken. Ook dúrven voelen kolken En dat kunnen inzetten. Ook als je terecht boos bent.

Want woedend was Jezus. Dat roept de vraag op: wanneer wordt Jezus (en God, geloof ik) woedend? En wat maakt ons, met inbegrip van verdriet, woedend?

Als je God, in het openbaar, gebruikt voor je eigen zaak. Voor je eigen land. Voor je eigen partij of groep. Voor je eigen broekzak. Als je jezelf altijd als ‘binnen’ ziet, en de rest als ‘buitenstaanders’ – en dat idee op de een of andere manier uitbuit. Commercieel. Sociaal. Seksueel. God (en de extreme liefde) is er voor iedereen. Je kunt God niet als je bezit toe-eigenen, als dat voor jou betekent dat hij niet meer vrij toegankelijk voor anderen is. God is de zee. Wij zijn de vissen. Niet andersom. Niemand kan God vangen, en doorverkopen aan anderen. Dat idee vermoordt de liefde, en maakt van de liefde een ‘rovershol’ (waar enkelingen van profiteren) in plaats van een ‘gebedshuis’ (waarvan we allemaal profiteren omdat we op hetzelfde gericht zijn).

– Dient jouw kerk de liefde? Is ze gericht op alles en iedereen, en kent ze iedereen evenveel waarde toe? En aan de andere kant: schiet jouw kerk niet door? Wordt de liefde zoetig en pijnvermijdend?
– Welke mensen of zaken passen (nog) niet in jouw ‘godsdienst’ of ‘liefdespakket’? Wie of wat sluit jij (nog) buiten? Waar heb je (nog) geen oog voor? Van wie of wat wil je niet langer meer profiteren?

Een dromerige Theorie van Alles

Een dromerige Theorie van Alles

Het was weer zover. Ik lag gisteren weer eens halfwakker tussen 4.00 en 7.00 uur. Zoals ik dat ook had op de de vroege ochtend voordat ik opstond als theaterdominee. Heerlijk doezelen is dat, waarin ik dagschemerdroom. De vorige dag ligt achter me en is verwerkt, de nieuwe dag heeft mijn geest nog niet gevuld. Het vat is nog leeg. En dan kan er van alles gebeuren.

Ik droomde deze keer maar eens een Theorie van Alles. Precies. Rustig aan. En niet te gek. Niet dat het waar hoeft te zijn wat je in dit blog allemaal gaat lezen, maar het euforische en gelukzalige gevoel dat ik beleefde, was heerlijk. Ik zou willen dat ik dat gevoel in dit verhaal kon laten meekomen.

Dit was mijn droom, waaraan ik ter plekke – ik lag toch al plat – allerlei bijbelgedeelten koppelde. Volg gerust de links.

 
 

Ik liep rond in een wereld waarin alles ‘lucht en leegte’ was. Dat kende ik uit het bijbelboek Prediker. Het is daar de eerste zin van een vrij deprimerend filosofisch boekje waarin Meneer Prediker alles maar vluchtig voorbij ziet gaan. Als ademtochten. Constante zuchten wind. Niks heeft zin. Alles is doelloos. Iedereen ondergaat hetzelfde lot. Of je nu rijk of arm bent. Wijs of dwaas. Het maakt niet uit. Geniet dus van drank, het goede en je levenspartner, en heb diep respect voor JHWH, de Heer, de Ene, de Aanwezige.

Ik hoorde Herman van Veen zingen.

Alles doet ertoe
Alles, alles doet ertoe
Ook wat er niet toe doet

dat doet ertoe.

Nou, daar kijkt Prediker – meneer De Dominee noem ik hem maar –  dus wel wat anders tegenaan.
Alles doet ertoe?
Alles is lucht en nog eens lucht. (Om mijn eigen vertaling maar eens te gebruiken. En geparafraseerd is het misschien wel geinig om het boekje te beginnen met: ‘Gebakken lucht, zegt de Dominee, alles is gebakken lucht!’)

Maar ik dwaal af, wat natuurlijk altijd in een droom gebeurt.

Ik loop dus rond met de gedachte dat alles om me heen lucht en leegte is.
Totdat ik opeens stilsta. En ik zeg tegen mezelf: ‘David, dat is helemaal geen filosofische gedachte! Je moet die openingswoorden niet figuurlijk zien. Het is de waarheid! De realiteit! De werkelijkheid! Alles is echt lucht. En adem. En ademtocht. Letterlijk! Overal om me heen is lucht. Ik leef in een lucht-bubbel. Dag in dag uit.

Meteen word ik kleiner. Er wordt uitgezoomd. De droom gebruikt een drone. Ik vlieg omhoog en zie dat de hele mensheid in de luchtbubbel leeft. Sterker nog, ik zie dat we met z’n allen in een blauwe ballon leven. De ballon omvat de tijd en de geschiedenis. Ik zie de huid van de ballon, omdat ik op de een of andere manier met de drone door de dunne huid vlieg. Ik noem die huid net als op de tweede dag in het scheppingsverhaal ‘de hemel’.

De drone vliegt nog hoger. Ik zie het tuitje van de ballon, de opening zit links. En ik zie lippen om het tuitje. Vervolgens zie ik wangen die zich vullen en legen. Heel langzaam. Supertraag. De ballon wordt continu van lucht voorzien, en er wordt continue lucht weggenomen. Ik voel dat er voorzichtig leven gegeven en leven genomen wordt. Ik hoor de ademhaling. Ik luister goed. In de trage in- en uitademing hoor ik de godsnaam. Jaaaaaaa…wèèèè. Met een hele zachte j en hele zachte w, waarbij onze zachte g een schreeuw lijkt. Echt veel zachter. Onhoorbaar bijna. En met heel veel lucht.

Tuurlijk. Alles is lucht.

Ik zoom weer in, ga de ballon weer in. Ik zie iemand lopen. Hij heeft vrolijke, gekleurde kleren aan. Ook heeft hij ballonnen in zijn hand, en een air om zich heen die vooral kinderen aantrekt. Hij hangt overal ballonnen op. Aan boomtakken, huisdeuren, schuttingen, lantaarnpalen, autospiegels, noem maar op. Het zijn blauwe ballonnen. Ik hoor niet wat hij allemaal zegt. Hij lacht, maar zijn lichaam verraadt zijn verleden. Ik zie een gebochelde rug. Ik weet dat het Jezus is. Ik hoor een liedje. Ik ken het. Hij was maar een clown. Bij de zin ‘Maar nu is hij dood’ moet de clown glimlachen, en laat hij zijn handen zien. Hij zwaait naar me. En ‘bij de herinnering blijft’ begint hij te dansen. Kinderen doen met hem mee. Ik voel me gelukkig.

Ik zoom weer uit. Ik zie de Grote Blauwe Ballon weer. Ik denk aan een boek dat ik gelezen heb. ‘Het Christus Mysterie’ van Richard Rohr. Ik verwerk een passage in mijn droom. Over een uitdijend heelal. Over het einde van de uitdijing. Over de zogenaamde ‘Big Crunch’, waarvan sommige natuurkundigen zeggen dat die in een ondeelbaar ogenblik plaatsvindt. Niet explosief en allesvernietigend, maar implosief en alles in zich opnemend.  Een uitspraak van de beroemdste theoloog lijkt daarbij te passen. Paulus heeft het ook over een on-deelbaar ogenblik: a-tomos. Een implosieve atoomklap?

Ik schrik. De ballon knapt. Er blijft niks over dan een slap velletje. En lucht. Alles is nog steeds lucht.

Ik kijk naar het velletje.
Het ligt op twee megagrote handen die in een kommetje tegen elkaar aan liggen.
Ik pak het velletje op.
Ik kijk om me heen. Aan wie kan ik het geven? Ik kijk naar boven. Ik zie niemand. Wat nu?

Met de slappe ballon in mijn hand voel ik me tot mijn verbazing gelukkig.
Niet alleen of eenzaam, maar vervuld.
Het is goed. Dat ademt alles hier.

Ik haal maar eens adem.
Diep adem.
Ik voel mijn borst uitzetten.
Mijn longen, die zich langzaam vullen.
En weer legen.
Ik moet om mezelf lachen, omdat ik denk dat ik blauwe longen heb.

In de verte hoor ik geluiden.
Heel veel geluiden.
Dan zie ik beweging.
Een schim.
Er loopt iemand op me af.

Hij komt steeds dichterbij.
Hij zwaait naar me.
Ik focus op die handen.
Als hij dichterbij gekomen is, valt het me op dat hij naar zijn gezicht wijst.

Ik zie een hele grote, dikke, rode neus.

Ik begin te huilen.

Daarna word ik van blijdschap wakker.

Een dag later denk ik: ‘David, focus niet op die uiteindelijke implosie van het heelal. Laat de tijd zijn gang gaan. Weet je gedragen, waar de tijd zich ook bevindt. Maar jij, speel! Speel elke dag in de geest van de clown. Met een lach, met een traan. Omdat voor alles een tijd is (dankjewel, Meneer de Dominee!).
Speel. Speel met voorkennis. Je weet dat het om die tijd gaat (dankjewel, Mijnheer de Dominee!).

Je bent wat je (w)eet

Je bent wat je weet

Het zal het kind in me zijn, dat never nooit dood mag gaan. Als ik het voorbij zie komen, móet ik er gewoon naar kijken. Het laat me altijd lachen.

‘Bamibal!
Zak patat!
Frikandel!
[pauze]
Kroket!’

Die man, Paul van Gorcum heet-ie, de baron, verdient alsnog een ouevreprijs. Of beter misschien: een Gouden Kalf. Eventueel uitgebreid tot kalfsworst. Bekt net nog wat lekkerder. En past prima in het rijtje.
Van die gefrituurde scheldwoorden. Heerlijk. Lekker veilig en onschuldig ook.

Een van mijn broers had er ook altijd één paraat. Als hij een voetballer een grote kans zag missen, in de krant las dat een plaatsgenoot in de haven was gefietst, een organist in de kerk een psalmcouplet vergat te spelen, of als ik, zijn kleinere broer, weer eens een glas cola op tafel omstootte… dan hoorde je hem roepen: ‘Wat een balgehakt-op-wielen!’

Ik zie dat dan ook meteen voor me.
Of het nou een nasi-, bami- of een gehaktbal is.
Al dan niet op wielen.
Je bént het dan ook meteen.

En dat, lieve vriendjes en vriendinnetjes, wordt nou bedoeld met… mystiek.

 
 

Mystiek klinkt natuurlijk wel wat, eh, mysterieus hè? Het heeft iets vaags. Misschien heb je er helemaal niks mee. Wil je duidelijkheid, helderheid en ‘weten waar je aan toe bent’.

Dan geloof ik je niet. Sorry. Echt. Je bent namelijk gek op mystiek. En je kunt niet zonder. En je wilt niet zonder. Of je moet van een humorloos leven houden. Dat kan. Maar ook dan geloof ik je niet.

Jezus van Nazaret zei ooit: ‘Gelukkig ben je als je huilt.’ Want die mensen zullen worden getroost. En het mag bekend zijn: wie echt kan huilen kan ook echt lachen. Na een goede huilbui een goeie grap maken of horen, werkt enorm troostend en bevrijdend. De combi is trouwens ook heerlijk. Dat je huilt van het lachen.

Mystiek werkt vroeg of laat op de huil- en lachspieren.

De baron met zijn scheldwoorden is er een simpel voorbeeld van. Maar neem nou eens zoiets als de eucharistie of het avondmaal. Ook zo’n mystiek gebeuren. En ook met eten.

Je moet even weten dat ik nogal serieus met dit mooie kerkelijke ritueel ben opgegroeid. Logisch, want het werd en wordt het ‘heilig avondmaal’ genoemd. Een prima term, maar in de kerkelijke traditie kan heiligheid nog al eens worden verward met serieusheid, strakheid, formaliteit, beleefdheid en soms zelfs nervositeit. Nou ja, verward? Misschien is versmald een beter woord. Ongetwijfeld ongewild. Maar ook ongetwijfeld on-gevoeld.

Wat woorden in een kerkelijke of religieuze context opeens kunnen doen. Ook een woord als heiligheid. Niemand denkt bij zijn of haar ‘heilige koe’ aan serieus, strak, formeel, beleefd of nerveus gedoe. Eerder aan trots, koestering en (rij)plezier. Natuurlijk ga je serieus met je auto om, maar die ernst bepaalt niet de heiligheid ervan.

‘Dit is mijn lichaam’, zegt de messias. En hij breekt een stuk brood, en deelt uit.
‘Dit is mijn bloed’. Een beker wijn gaat even later de groep leerlingen rond.

Superserieus natuurlijk. Deze heilige handelingen van de man die naar eigen zeggen alle macht in hemel en op aarde heeft. Maar in die joodse cultuur van toen is dit voor hen bekende maar vernieuwde ritueel vooral shocking.

Dat je de beroemde uittocht uit Egypte aan een eet-ritueel verbindt, is goed mee te maken. In meerdere menu-gangen wordt dat mooi gesymboliseerd (waarom moet het christelijk avondmaal altijd maar één gangetje hebben?). Eten speelt in dat oude uittochtverhaal zelf een grote rol. Maar wat gebeurt hier? Nu maakt de rabbi van zijn eigen verhaal een symbool. En net zo tastbaar. Voelbaar. Om letterlijk op te kauwen. En te proeven. En door te slikken (of om wat voor reden dan ook uit te spugen).

Een absurde actie. Moet je even voorstellen dat iemand uit eigen beweging onze nationale bevrijdingsdag op 5 mei niet langer toespitst op de gevallen oorlogsslachtoffers, maar op zijn eigen bevrijdingsacties. Wie denk je wel dat je bent?

En op een andere manier is wat Jezus doet ook absurd. Maar dan voor gelovigen die in een traditie leven. Ik bedoel: je kunt het verhaal en de persoon van de god-mens toch niet zomaar verkleinen tot een stukje matze of witbrood? God in een stukje brood? Dat is godslasterlijk. Hoe klein kun je de Allerhoogste maken?!

En come on, eten! Een stukje brood eten! Dat is wel heel simpel. Geloven is toch iets van ‘dingen zeker weten en begrijpen’ of ‘bij de goede christelijke groep horen’ (om je daarmee te onderscheiden van zogenaamde niet-christenen)? Het gaat toch om het goede geloven en uitleven? Of in die tijd: de wet van Mozes tot in detail kennen, daarop mediteren en principieel uitleven (om je daarmee te onderscheiden van de ‘heidense volken’)?

En dan bloed. Man, bloed! Bloed stond voor ‘Pas op!’ Want vlees waar nog bloed in zat, mocht niet worden gegeten. En bloed stond ook voor voor onreinheid. Een vrouw bloedt elke maand. En bloed kleeft aan de handen van een moordenaar.
En dan zeggen: Dit is mijn bloed?
Het is banaal.
Lichaam eten en bloed drinken.
Je snapt wel dat de eerste christenen als kannibalen werden gezien.

Maar tot zover de serieusheid. Niet te lang over nadenken, zou ik ongevraagd willen adviseren.

We staan ook niet te lang stil bij de (scheld)woorden van de baron. En of Bassie en Adriaan en de collega-criminelen van de baron nou echt bamiballen of frikandellen waren. It is simply not the point. Jezus zelf houdt geen lange verhandeling tijdens zijn heilige, laatste avondmaaltijd.

Eet.
Drink.
Voel.
Zie het voor je.
En probeer dan maar eens niet te (huilen van het) lachen.
Of het nou over dat lichaam of die wijn gaat, het werkt net als die scheldwoorden.
Ze komen, maar dan letterlijk en lichamelijk, bij je binnen.
En je bént het dan ook meteen.
Zowel individueel als collectief.
Je bent wat je eet.

Lichaam van Christus. (Al het levende, voedende, zich ontwikkelende, groeiende en bloeiende dat altijd al bestaat en zal blijven bestaan. Jij dus ook.)
Bloed van Christus. (Alle teleurstelling, pijn, verdriet, pesterijen, vernederingen en dood dat in ons leven meekomt. In jouw leven dus ook.)

En eet en drink gerust wat meer.
Het is niet voor niks wijn hè.

Heiligen die niet lachen, hebben hun innerlijke auto op de handrem laten staan.

Niet doen. Niet leuk. En niet slim.

Stelletje heilige-koeien-op-wielen!