Neuken, en wat krabben aan het kruis

‘Ik ben op zoek naar mensen die weinig of niets (meer) hebben met geloof, kerk en de bijbel. Maar die, juist daarom, vaak wel een stevige mening hebben over de oude bijbelverhalen. De Genesis-oerverhalen in dit geval. Wil je met mij in gesprek?’

Een van de reacties op mijn Facebook-oproep triggert mij het meest. Het komt van een vrouw die haar broer tagt. Hij woont in Groningen en, schrijft ze, hij heeft zijn woordje altijd wel klaarliggen. Ik leg Messenger-contact met de man en zo gezegd zo gedaan, we spreken af op het plein voor het Centraal Station, om 12 uur. Na een relaxte zondagse treinreis loop ik het stationsplein op.

Ik zie me daar nog op een bankje zitten. Zitten wachten vooral.

Wanneer ik iemand na een uur op me af zie lopen, denk ik dat het de man van de afspraak is. Ik vraag het hem, en hij bevestigt. Ik wijs hem verontwaardigd op de tijd. Hij maakt geen excuses. Wel steekt hij meteen van wal.

‘Ik ben gisteren naar de hoeren geweest, heb me daarna klem gezopen en niet geslapen.’ Ik ruik dat hij de waarheid vertelt. Hij praat veel, en snel en soms met dubbele tong. Ik denk: dit gaat geen gesprek over Genesis worden. Zal ik het gesprek meteen afkappen en de volgende trein naar huis nemen? Ik besluit dat niet te doen, en laat hem losgaan. Hij vraagt me de hemd van het lijf, van de hak op de tak. Ik luister en geef korte reacties. Zijn jeugd, de kerk, gedachten over God en geloof, zijn familie, zijn scheiding, zijn seksleven. Vooral dat laatste interesseert hem trouwens.

‘Waar ik nou benieuwd naar ben,’ zegt hij, ‘kijk, ik doe het met Marjan en Alleman maar hoe vaak heb jij nou in de afgelopen tijd met je meissie geneukt?’

Ik glimlach, en denk aan een getal. ‘Dat gaat jou niks aan,’ zeg ik. Hij dringt aan en zegt dat ik niet zo preuts moet doen. ‘Ik kan wel merken dat je christelijk bent,’ bijt hij me toe. Ik glimlach, misschien ook wel omdat ik aan de laatste keer denk. Ik zeg in mezelf: ik bepaal zelf wat ik jou wel of niet vertel, ouwe piemel!

Hij ziet er groot, gespierd en beresterk uit. Hij loopt er onverzorgd bij. Slecht gebit. Oude, lange, beige regenjas. Met een lach had hij die zo-even als een potloodventer opengeslagen. Hij had zijn kleren aan, zag ik, dus dat viel mee. Trots wees hij me op de twee blikken halve liters bier, in de zijvakken.

We lopen de binnenstad in. Hij leidt me een Joods museum binnen, en vertelt me er van alles en nog wat over. De grens van waarheid en leugen is volstrekt onduidelijk, en neem ik voor lief. Ik betrap me zelf op een vooroordeel. Want hij is zeker niet dom. Mijn gesprekspartner is streetwise.

En langzaam maar zeker komt hij meer bij zinnen.

 
 

Anderhalf uur later zitten we in een Subway aan een tafeltje. We eten een broodje. Hij vraagt naar mijn mobiel. ‘Ik wil je wat laten zien.’ Samen kijken we naar een beer van een Amerikaan. Een beroemde bankdrukker. Hij kijkt me aan en zegt: ‘Dit is mijn grote voorbeeld, weet je. Hij is zo sterk. Die kerel inspireert mij. Zonder hem zou ik hier niet met jou zitten. Je moet sterk zijn, snap je? Vechten en volhouden.’

En dan voel ik het in me opborrelen. Een soort drang om hem te confronteren. Vanuit de theorie heb ik een idee gekregen wat voor type er voor mij zit. Maar hij is groot. En ijzersterk. Is hij te vertrouwen? Hij slaat me met één klap het ziekenhuis in, zie ik pijnlijk voor me. Is er genoeg vertrouwen in die anderhalf uur opgebouwd? En is dat eigenlijk wel noodzakelijk? Ik kies gauw de kant van de naïviteit – net doen of je gek bent en dat dan ook zijn – en besluit het erin te gooien.

‘Weet je op wie jij lijkt?’
‘Nou?’
‘Op Simson.’
‘Dat meen je niet! Dat was vroeger mijn lievelingsverhaal, man!’
(Er gaat een geluksgolf van adrenaline door me heen. En ik schiet een dankgebedje naar boven.)
Hij zegt: ‘Maar hoezo dan? Waarom lijk ik op Simson, denk jij?’
‘Je bent zo sterk als een beer, en zo geil als boter. Je zoekt je houvast bij een sterke bankdrukker, en je loopt je pik achterna.’

Ik merk dat ik een snaar bij hem raak. ‘Maar ik moet wel. Ik moet gewoon sterk zijn, dat doe ik mijn hele leven al, man. Zo werkt het gewoon.’

Ik knik begripvol. ‘Je weet hoe die Simson aan zijn eindje kwam hè?’ Dat wist hij niet meer. Ik zeg: ‘Zijn kracht werd zijn ondergang. Hij duwt de dragende zuilen van een tempel van hun plek, en die tempel met duizenden feestvierende vijanden stort in. Allemaal dood. Simson zelf ook.’ Hij herinnert zich het verhaal weer. ‘Ja mooi hè?’

Ik vraag hem: ‘Ken jij die andere Simson?’ Hij kijkt me met een frons aan. ‘Is er nog één dan?’ ‘Ken je dat verhaal van de man die alles kon krijgen wat-ie wou, van veel vrouwen de aandacht kreeg en met iedereen het bed kon induiken maar dat naliet? De man die in de kracht van zijn leven zichzelf opoffert, met voorbedachten rade? De man die zich liet afranselen en vermoorden in plaats van het recht in eigen handen te nemen. Het verhaal van een dwaze en absurde Simson. Ken je die man?’

Ik zie dat de man voor me knakt. Twee lange tranen lopen over zijn wangen. ‘Ik weet het’, zegt hij, ‘maar zo makkelijk is het niet voor mij, snap je? Ik moet echt sterk zijn.’ Ik erken, toon begrip, wil niks forceren. Ik luister naar een ijzersterke beer die snikkend naar woorden zoekt, omdat hij vanbinnen gewond is.

Plotseling staat hij op, geeft me een hand (auw!), en zegt: ‘Ik wil je hartelijk bedanken, man.’ Daarna loopt hij me voorbij, richting de deur. Ik kijk achterom en zie hem de eetzaak uitlopen, zijn eigen domein in: de straat.

Ik haal diep adem. Ik sta op en gooi ons afval in de vuilnisbak. Vlak voordat ik de Subway uitloop schiet ik nog een gebedje de hemel in.

PS1. Herken je jezelf in dit verhaal, en wil je hierover met mij in gesprek? Of wil je gewoon je ei kwijt? Neem gerust contact met me op.
PS 2. In de theaters verbind ik de oude bijbelverhalen met de ervaringen en vragen van onze tijd. Daar kun je bij zijn, 26 juni is het eerste theatercollege al, in Amersfoort. Ga naar de shop voor de kaartverkoop!