Mijn eerste brief aan Jezus

Jezus ging met zijn leerlingen naar een plek die Getsemane genoemd werd. Hij zei: ‘Blijven jullie hier zitten, ik ga daar bidden.’ Hij nam Petrus en de twee zonen van Zebedeüs met zich mee. Toen hij zich bedroefd en angstig voelde worden, zei hij tegen hen: ‘Ik voel me dodelijk bedroefd; blijf hier met mij waken.’ Hij liep nog een stukje verder, knielde toen en bad diep voorovergebogen: ‘Vader, als het mogelijk is, laat deze beker dan aan mij voorbijgaan! Maar laat het niet gebeuren zoals ik het wil, maar zoals u het wilt.’ Hij liep terug naar de leerlingen en zag dat ze lagen te slapen. Hij zei tegen Petrus: ‘Konden jullie niet eens één uur met mij waken?
[Matteüs 26: 36-40]

Onze Mijn lieve Heer,

ik heb hier een brief. Voor jou. Die hoog in de hemel is.

Ruim 38 jaar loop ik nu op deze wereld rond. In die jaren is er geen week voorbij gegaan dat ik je naam niet heb horen voorbijkomen. (Ik wil trouwens groeien in volwassen intimiteit, dus ik zeg in deze brief ‘jij’ tegen u. Oké oké, ik weet ook dat je je er niet voor schaamt om jezelf ‘onze broer’ te noemen. Dat probeer ik op deze manier maar serieus te nemen. Bovendien zijn we allebei dertiger. Al voel ik ook een diep respect voor je, waardoor mijn ge-jou en ge-jij ook wat vreemd aanvoelt. Is dat mijn opvoeding? Een kwestie van Nederlands taalgevoel? Ik weet het niet. Wat ik wel weet is dat ik nu afdwaal.)

Terug naar je naam. Ik hoor die soms op straat en op het voetbalveld, of als ik in de kerk ben of met anderen een gesprek over je voer. Veel vaker komt je naam in mijn hoofd voorbij. In mijn gedachten. Ik heb namelijk altijd wel wat over je te zeggen en te denken. Mensen weten dat ook van mij. Ze zeggen: die David, nou, die heeft altijd wel wat over Jezus te zeggen. En geef ze eens ongelijk. Ik heb er zelfs mijn werk van gemaakt.

De pijnlijke grap is dat je weet wat ik ook steeds beter weet. We weten allebei dat ik je eigenlijk helemaal niet zo goed ken. Je bent voor mij een nabije vreemde. En je bent me op een vreemde manier nabij.

Ik heb door de jaren heen ook een beeld van je gevormd. En ik hoor je naam terug in allerlei jezus-christelijke toespraken en liedjes. Waar ik dan te vaak op afknap. Of waar ik boos van word. Of waarbij ik in slaap val. Ik vind het zo moeilijk om op plekken te zijn waar jouw naam vaak en vaak ook zo gemakkelijk wordt genoemd. Te vluchtig. Egocentrisch. Oplossingsgericht. Leerstellig. Afstandelijk. Of juist te joepiedepoepie. (Dank je, Jezus, voor de psalmen. Jouw cryptische levensverhaal met alles erop en eraan. En vergeef ons dat we zo stom zijn om ze niet of amper meer te lezen of te zingen of aan te horen.)

Soms denk ik, ietwat zwaarmoedig: zouden we doorhebben dat we eigenlijk allemaal in slaap zijn gevallen? We roepen je naam aan, of we doen dat niet. Maar wie kent jou nou eigenlijk?

Weet je, Jezus, het klinkt misschien heel gek, maar ik voel me soms een bewaker van je naam. Ik doe dat zoals je weet met de beste bedoelingen, maar het gaat niet. Ik kan hem nog geen uur bewaken. Al kende ik je als mijn broekzak (ook ik ben geneigd je daarin te stoppen), dan nog kon ik je niet bewaken. Maar eerder dan daar om te huilen, val ook ik in slaap. Boos, dat wel, maar in slaap. Ik trek me terug. Het spijt me. Ik ben moe.

Petrus, Johannes en Jacobus vormden je intieme kring. De rest van je groep vormde de tweede kring. Daaromheen stonden nog meer leerlingen. En daaromheen je eigen volk. En daar omheen staat de oosterse leefwereld van 20 eeuwen geleden. En daar weer omheen sta ik ergens, middenin een ontelbaar grote groep, 20 eeuwen later.
Ik ken je niet zo goed.

Wat ging er door je heen, Jezus? In die tuin, een dag voor je dood?
Wat is dat, do-de-lijk bedroefd zijn?

Waar… moest… jij… door… heen?

Je weet dat wij dat niet kunnen bevatten hè?
Je was en bleef eenzaam en alleen hè?
En je moest dat blijven ervaren hè?
Dat je dan opstond, en je leerlingen opzocht.
En dat je nog altijd moet constateren dat onze eigen agenda’s zo vaak of zo snel niet zijn afgestemd op de jouwe hè?

Maakt het je nog altijd verdrietig en boos dat wij liggen te slapen, en niet eens met je wakker kunnen blijven?

Mijn lieve Heer, alsjeblieft. Ken mij.
En ken ons.
Heb ons lief.
En blijf ons bevragen, oké?

Deze brief bind ik vast aan mijn vlieger. Tot hij hem ontvangt. Hij die ik mis.

PS. Nog een laatste bedankje. Bedankt voor Psalm 13. Ik noem het ‘Het lied van Getsemane.’

[Dit is de 17e blog in de Maand van de Bijbel (van 24 januari tot 14 februari), waarin 22 dagen achter elkaar 22 blogs worden geschreven over bijbelse kernpassages. Joachim Vreeman, Paul Abspoel en ik hebben dit initiatief georganiseerd. Alle blogs worden verzameld in de #MVDBblogs-Facebookgroep]