In het paradijs kan ik niet te lang zijn

Van alle in het wild levende dieren die God, de HEER, gemaakt had, was de slang het sluwst. Dit dier vroeg aan de vrouw: ‘Is het waar dat God gezegd heeft dat jullie van geen enkele boom in de tuin mogen eten?’ ‘We mogen de vruchten van alle bomen eten,’ antwoordde de vrouw, ‘behalve die van de boom in het midden van de tuin. God heeft ons verboden van de vruchten van die boom te eten of ze zelfs maar aan te raken; doen we dat toch, dan zullen we sterven.’ ‘Jullie zullen helemaal niet sterven,’ zei de slang. ‘Integendeel, God weet dat jullie de ogen zullen opengaan zodra je daarvan eet, dat jullie dan als goden zullen zijn en kennis zullen hebben van goed en kwaad.’
[Genesis 3: 1-5]

Er zit een man op een onbewoond eiland. In de verte ziet hij een bootje met een stuurman. Hij roept blij en opgelucht uit: ‘Een boot!’
Er zit een man in een bootje. In de verte ziet hij een eiland met een eilandbewoner. Hij roept blij en opgelucht uit: ‘Een eiland!’

Ik ben nogal idealistisch. In mijn fantasie creëer ik de mooiste plekken, verhalen en werelden. Het bijbelse paradijs is er daar één van. Alleen… het bijbelse paradijsverhaal is nogal ontnuchterend. Adam en Eva waren er nog niet in, of ze werden er al weer uit gebonjourd. De grote, boze wereld in.

Ik vraag me af of ik zelf in dat paradijs zou willen zijn. Ik twijfel. En de twijfel blijft. Ik denk: als ik er ben, wil ik er weg. Als ik er niet ben, wil ik er heen.
Bootje. Eiland.

Ik ken mezelf redelijk. Ik herken me niet zo in een Eva die te hebberig naar wijsheid verlangt. Ook in een Adam die passief toekijkt en stilzwijgend de lieve vrede probeert te bewaren, herken ik me niet bijzonder veel. Ik ben wel gevoelig voor verleidingen, voor het snelle resultaat, instant bevrediging. En eigenlijk weet ik het wel zeker. Eva pakte nog haar tijd, maar die tuinslang zou in mijn geval nog niet uitgesproken zijn of ik had die boom leeggeplukt. Als God zijn! Wow! Ik wil dat – en wel NU!

En je dan betrapt voelen. Pranked. De tuinslang spuit tranen van het lachen, en glijdt weg. Sta je daar in je nakie. Lekker is dat. In de tuin erin getuind.

Nee, dát paradijs is uiteindelijk niks voor mij. Ik hoef er niet naar terug. Denk ik. Hoewel, aan de andere kant… zo’n ‘tuin van genot’.
Twijfel, twijfel, twijfel.

Gelukkig voor mij is het paradijs tot op heden nooit teruggevonden. Dat scheelt weer een verleiding van een joods-christelijke hadj.

Het is wel een ding voor me, die verleidingen. Ook moreel gezien. Ik stap snel in de verleiding van oordeel. En ik vind het echt lastig om de beslissing over goed en kwaad in het midden te laten, de tijd te geven, te bevragen of bij de Allerhoogste te laten. Stil zijn, mediteren, bidden, luisteren naar wat God me te zeggen heeft. Niet grijpen. Zelfs niet bégrijpen. De Boom van Kennis van Goed en Kwaad gewoon de boom laten blijven. Als een heilige plek. Een stilteruimte. Een Groene Kathedraal.

Ik hoor regelmatig bij de clan die “het” denkt te weten. Wie bij de good guys, wie bij de bad guys horen. Paulus schrijft ergens: ‘In Adam hebben we allemaal ons doel gemist.’ Ik denk dat Paulus daar scherp en eerlijk is.
Lief trouwens dat hij Eva spaart. Paulus, de gentleman. Ik probeer hem maar slaafs te volgen door het zo-even over ‘guys’ te hebben.

Ik geloof niet dat het paradijs bestaan heeft zoals onze huisjes, boompjes en beestjes bestaan. Volgens mij ligt het paradijs een onzichtbare verdieping hoger of verder dan de zichtbare realiteit. Als een plek die niet meer geschikt is om de hemel de aarde te laten raken. Later in de Bijbel lees ik dat dezelfde Paulus een soort trip – hij weet niet goed wat er met hem gebeurde – naar dat paradijs heeft gemaakt. Dat gaan dan via het gebed. In de naam van Jezus, de man in wie de hemel wèl op aarde kan zijn.

Wanneer die Jezus aan een boomstam hangt te creperen en we de eeuwige strijd tussen goed en kwaad op een intens hoogtepunt zien komen, vraagt een medeveroordeelde in een soort wanhoopstoestand aan hem: ‘Jezus, denk aan mij als je in je koninkrijk bent.’ Het fantastisch gulle antwoord van Jezus vertel ik altijd graag in eigen woorden. ‘Aan je dénken? Kom nou. Vandaag nog ben je met me samen in het paradijs.’
En ze vliegen er even later samen naar toe.

Naar het paradijs dus. Niet naar het koninkrijk, waar Jezus zo vaak over sprak en de medegekruisigde wellicht vaag wat van wist. Van horen zeggen misschien. Het gaat Jezus om het koninkrijk: de hemel op aarde. Het gaat hem niet om het paradijs als einddoel. Het paradijs is een vredige rusthof.
Na RIP – Rest In Peace/Paradise – komt het uiteindelijk helemaal GOED: Gods Own Eternal Dominion. Go(e)d, definitief, met ons.

Wat een geruststelling! Hoe mooi en vredig ook, we hoeven ook niet al te lang in dát paradijs te blijven. We zijn gemaakt voor de aarde. Waar het kwaad uiteindelijk verdwijnt, en het goede alles overwint en overleeft.

Mooi en (uiteraard) goed om al mee te beginnen.

[Dit is de tweede blog in de Maand van de Bijbel (van 24 januari tot 14 februari), waarin 22 dagen achter elkaar 22 blogs worden geschreven over bijbelse kernpassages. Joachim Vreeman, Paul Abspoel en ik hebben dit initiatief georganiseerd. Alle blogs worden verzameld in de #MVDBblogs-Facebookgroep]